121 - Mgr. Hamer via Lourdes en Marseille naar China in 1891
Ferdinand Hamer, in 1840 te Nijmegen geboren, was een prominente missionaris tegen het einde van de negentiende eeuw. Tijdens de Chinese Bokseropstand werd hij anno 1900 in een dorpje aan de Gele Rivier om het leven gebracht en verwierf zo de status van martelaar. Desondanks is hij nooit heilig of zelfs maar zalig verklaard.
Ferdinand had zich aangesloten bij de Belgische missie, de missie van het Onbevlekte Hart van Maria, een congregatie die bekend werd onder de naam Scheut, vanwege zijn hoofdkwartier in Scheut bij Anderlecht (Brussel). Als jongste en eerste Nederlander van een klein groepje Scheutisten trok Ferdinand onder leiding van Theophiel Verbist in 1865 naar hun missiegebied (‘Mongolië’) in het noorden van China. Daar maakte hij carrière: in 1878 werd Hamer, 38 jaar ‘jong’, vanuit Rome tot bisschop benoemd.
Het zware missiewerk in China pakte na een kwart eeuw slecht uit voor zijn gezondheid. Dat was niet uitzonderlijk. Zeer veel missionarissen werden er ernstig ziek. Ferdinand reisde terug naar Europa om zich gedurende enkele maanden medisch te laten behandelen. Van die gelegenheid maakte hij gebruik om zijn godsdienstige werk onder de aandacht van potentiële geldschieters te brengen. De Nijmegenaar schoot raak bij de familie van boterkoning Jan Jurgens (1835-1913), die hem een flinke som gelds meegaf om een prestigieuze kerk op het platteland van China te bouwen.
Ferdinand Hamer
***
Onderstaand artikel is gebaseerd op het onderzoek dat ik [HK] in de jaren 2001-2004 in Rome en elders deed en dat resulteerde in het proefschrift Ferdinand Hamer 1840-1900. Missiepionier en martelaar in China. Op 14 december 2005 mocht ik het in de senaatskamer van de Universiteit Leiden verdedigen. Leonard Blussé van Oud Alblas was mijn promotor.
De brieven die bisschop Hamer tijdens zijn tweede (en tevens laatste) reis naar China schreef zijn verloren gegaan. Maar Hamer reisde niet in zijn eentje. De Belg Alfons Hulsbosch (1865-1913) ging met hem mee. Vooral dankzij hem weten we hoe (een gedeelte van) de reis tot in China verliep.
Afscheid in Nijmegen
Op 11 maart 1891 vertrok Hamer vanuit zijn geboortestad voor de tweede keer in de richting van China. ’s Morgens droeg hij er, samen met twee broers, nog de mis op in de Ignatiuskerk in de Molenstraat. Tegen twaalven was katholiek Nijmegen in de wachtkamer van het station bijeengekomen.
Deken Evers, de hoogste geestelijk leider van de stad, hield er in zijn toespraak rekening mee dat het wel eens de laatste keer zou kunnen zijn dat men de bisschop in levenden lijve zou meemaken. “Dubbel hard valt thans het scheiden. Maar de gedachte dat de aarde voor ons geen blijvende woonplaats is, dat wij elkaar in de hemel hopen weer te zien, strekt ons tot troost”, verklaarde de deken bij die gelegenheid.
Hamer uitte de hoop dat Nijmegen steeds een katholieke stad zou blijven. Op zijn verzoek knielden zijn katholieke stadgenoten neer en ontvingen de bisschoppelijke zegen. Op het perron was het doodstil, kon je later in de Gelderlander lezen. “Onder het publiek heerste een zwijgende, eerbiedige stemming. Slechts een enkel ‘Leve Monseigneur Hamer’ deed zich horen – door hem beantwoord met de uitroep ‘Leve Nijmegen’”.
Ferdinand, 50 jaar, nam de trein richting Brussel. Een redacteur van de Gelderse krant meldde dat de katholieken hem met droefheid in het hart nastaarden. “Maar hun gebed vergezelde hem op zijn reis en smeekte God de arbeid te zegenen van de doorluchtige zendeling, die alles opofferde om zielen voor de hemel te winnen”.
Enkele familieleden reisden helemaal met hem mee tot Breda en zelfs Brussel.
Van Scheut op weg
Jan en Josina Jurgens
Ferdinand Hamer maakte de lange tocht naar China niet in zijn eentje. Met veel moeite had hij weten te bewerkstelligen dat medebroeder Alfons Hulsbosch hem mocht vergezellen. Het tweetal vertrok op 17 maart 1891 voor de enorme reis.
Op instigatie van Josine en Jan Jurgens, die hem 10.000 gulden geschonken hadden, maakte de bisschop een tussenstop in het zuid-Franse stadje Lourdes. In 1858 had de veertienjarige Bernadette Soubirous (1844-1879) duidelijk weten te maken dat de maagd Maria er herhaaldelijk aan haar verschenen was in een grot dichtbij. Maria had haar tevens nadrukkelijk gevraagd om naleving van religieuze plichten.
Na de nederlaag van de Fransen tegen de Pruisen in 1870 en het ontstaan van een nieuwe, seculaire republiek, werd de creatie van een Maria-heiligdom op de plek van de verschijning een uniek en nationaal fenomeen. Het ging deel uitmaken van een offensief van nieuwe devoties en rituelen, waarmee de katholieke kerk zijn gelovigen met succes mobiliseerde tegen de geest van de moderne tijd met allerlei anti-klerikale bijverschijnselen.
Al snel kreeg Lourdes, in de uitlopers van de Pyreneeën, een ongekend imago – ook voor de missie. Op 4 oktober 1874 schreef Frans Vranckx, op dat moment algemeen overste van Scheut, aan Hamer en andere missionarissen in China: “Meer dan duizend Belgen zijn op pelgrimstocht naar Lourdes geweest. Er hebben verscheidene wonderbaarlijke genezingen plaatsgevonden”.
Een gehucht in de Pyreneeën
Paters, op weg naar het verre China, zochten regelmatig steun onderweg door via Lourdes naar Marseille te reizen waar ze dan op de boot naar het Verre Oosten stapten. Zo ook Karel Verellen (1859-1925) in 1884. De missionaris logeerde in hotel Soubirous, al dan niet vernoemd naar Bernadette. In zijn verslag schreef hij: “Wees gegroet, onbevlekte Moeder [Maria]. Door uw verschijningen hebt U dit nederig gehucht uit zijn vergetelheid getrokken en wij, Moeder, komen in deze plaats, door U geheiligd, onze reis onder uw machtige bescherming stellen”.
Verellen was behoorlijk onder de indruk van zijn verblijf. Vanuit het hotel schreef hij: “Het is mij onmogelijk uit te drukken wat al aandoeningen, godsvrucht en eerbiedsluchten men gevoelt in die door de natuur gekloven tempel. De menigvuldige krukken en breukbanden spreken aan het hart van de pelgrim en getuigen van de kracht van Maria’s voorspraak”.
Een bezoek aan Lourdes had, zo ervaarde men, resultaat – niet alleen voor het bedrijven van missie-activiteiten, maar ook voor de eigen gezondheid. Op 14 juni 1888 meldde missieoverste Jeroom Van Aertselaer (1845-1924) vol overtuiging over Andries Jansen (1842-1913), die vanuit de missie in het gebied van de Oeigoeren doodziek in Europa was beland: “Hij is teruggekomen uit Lourdes en schijnt genezen. Hij kan zich weer bezig houden met zijn brevier en correspondentie. Dat doet ons geloven dat de Heilige Maagd onze gebeden verhoord heeft”.
Drinken van het water in Lourdes
Lourdes in de Gelderlander (1890)
Wie nog twijfelde kon het nieuws gewoon in de Gelderse katholieke krant lezen. “De Parijse processie naar Lourdes heeft te Poitiers, op het graf van de heilige Radegondis, drie merkwaardige verhoringen verkregen. Temidden van het algemeen gebed voor de zieken begon plotseling een vierjarig kind, dat nooit kon lopen, de benen te bewegen. Toen de moeder het op de grond zette, liep het aanvankelijk enigszins aarzelend – maar weldra zo vlug dat de moeder het ternauwernood kon volgen”.
Daar bleef het niet bij. “Een meisje van ongeveer achttien, dat lam was in armen en benen, kreeg het gebruik van haar armen terug. En een man van vijftig jaar, die ongeneeslijk ziek was verklaard, voelde zich eveneens plotseling genezen”.
Een bezoek aan de heilige bron in Lourdes was niet zonder gevolgen. In de Gelderlander van 30 augustus 1890 kon Ferdinand, na zijn langdurig verblijf in China terug in Nijmegen, er zelf kennis van nemen. “Het vertrouwen van de pelgrims werd terstond beloond met de totale en plotselinge genezing van een negentienjarige jongeling, die aan ruggemergstering leed in de hevigste graad. De bancarddragers, die hem naar het badhuisje vervoerden, waren diep begaan met zijn deerniswekkende lot. Een ogenblik later echter verliet hij de piscine geheel genezen en liep met het grootste gemak tussen de [andere] pelgrims rond”.
De wonderen leken die dag niet op te houden. “Tijdens een flambouwenprocessie in het donker knielden de zieken langs de route. Meer dan 1.600 patiënten lagen op matrassen uitgestrekt. Men zag plotseling vele gebrekkigen opstaan, hun krukken in de grot neerleggen en jubelend de processie volgen”. Het leek wel, kon je in de katholieke krant lezen, ‘alsof de Messias rondwandelde in het Heilige Land’.
aankomst van de processie in Lourdes
Niet iedereen was in staat om Lourdes, ver weg in de Pyreneeën, zelf te bezoeken. Daarom werden er overal kopieën van de grot gebouwd, een activiteit die Rome volop steunde. Zo verleende paus Leo XIII in 1890 een volle aflaat aan iedere pelgrim die de kapel ‘Klein Lourdes’ in Tienray (L) bezocht en daar ging bidden voor de paus – op voorwaarde dat hij of zij daarvóór gebiecht had én ter communie was geweest.
Mgr. Hamer naar Lourdes
In dit licht gezien is het niet verbazingwekkend dat ook Ferdinand Hamer naar Lourdes reisde. Aan zijn weldoeners, Josine en Jan Jurgens in Oss, had hij bovendien beloofd om er te gaan bidden voor hun zieke dochtertje Sientje, die ook aan ruggemerg-tuberculose (tering) leed en natuurlijk hoopte op een even wonderbaarlijke genezing als de Franse bedevaartgangers in 1890.
De gebeden van de prelaat mochten echter niet baten: juist op 30 maart overleed het meisje, 15 jaar jong.
Vanuit Aden stuurde de bisschop een troostende brief naar het echtpaar. Hij hoopte maar dat als gevolg van de gebeden die hij voor hen en hun dochter gestort had, ‘de goede God vertroosting in hun hart gestort had en dat die de wond enigermate geheeld hadden’.
Grafzerk Sientje Jurgens in Oss (foto Greetje Suman, 2005)
“De vorige keer dat ik de eer had U te schrijven, was het voor mij een droevige plichtvervulling, namelijk om U mijn innige deelneming te betuigen in het grote verlies dat gij door het afsterven uwer teer beminde dochter Josine [Sientje], de naamgenote van mevrouw, had geleden. Ik hoop dat gij de brief, die ik U uit Aden zond, zal ontvangen hebben, en dat door de gebeden, die ik voor U en uw dochter gestort heb, de goede God vertroosting in uw hart zal gestort hebben, en de wond enigermate zal hebben geheeld”, schreef hij na terugkomst nog eens in China.
Er was nóg een reden voor Hamer om naar Lourdes te reizen. Hadden zijn medebroeders in China (om precies te zijn: Ordos bij de Gele Rivier) er niet op aangedrongen dat hij zelf op bedevaart zou gaan om steun te geven aan hun gebeden voor zijn eigen genezing?
De bisschop, plichtsgetrouw, deed wat van hem verwacht werd.
Het is niet onwaarschijnlijk dat hij bij die gelegenheid ook het ‘genezende’ water uit de bron meenam op zijn reis naar het Verre Oosten. De paters wisten immers wat het vocht uit Lourdes vermocht.
Terwijl Hamer onderweg was naar zijn missiegebied vocht pater Roggeman in Mongools-China een verloren strijd tegen de tyfus. Scheutist Alfons Lievens bracht er op 30 april 1891 verslag van uit aan zijn medebroeders. Roggeman kon voedsel noch vocht meer tot zich nemen. “Wij deden hem enige druppels water drinken. Maar hij kon het niet inzwelgen, en zelfs ook nog slechts met de grootste moeite weer uitspugen. Tot twee-, driemaal toe beproefden wij hem te doen drinken. Tenslotte moesten wij de moeite opgeven, omdat wij vreesden dat de zieke erin zou gestikt zijn. Alleenlijk een weinig water van Lourdes dronk hij zonder moeite”.
Reiskosten
Ferdinand Hamer besefte dat de reis naar Lourdes wél een aanslag op zijn portemonnee was – en dat terwijl het geld zo hard nodig was in de missie. Met Europees geld kon de missie grond kopen, weeshuizen bouwen, schooltjes met katholiek onderwijs opzetten, cadeaus geven aan Chinese ambtenaren, Chinezen in dienst nemen – en wat al niet meer.
Tijdens zijn verblijf in Parijs op 17 maart had hij van de Lazaristen (een andere congregatie, eveneens actief in de Chinese missie) de tip gekregen om zich in Frankrijk voor te doen als een Franse medebroeder. In zijn verslag aan Scheut vertelde Alfons Hulsbosch, die hem begeleidde op weg naar China, hoe dat gegaan was. “Wij hebben als Lazaristen voor half geld van Parijs naar Lourdes gereisd. De werknemers van de spoorwegen, schijnt het, kennen het verschil tussen een Scheutist en een Lazarist niet. Maar als ze in ons hart konden kijken...
Monseigneur [Hamer] heeft een beetje gewetensbezwaren om zo de Franse regering te bestelen”.
Bij Scheut konden ze in de brief uit Lourdes letterlijk lezen: “Mgr. et votre serviteur passent ici pour deux Lazaristes et ils ne font attention à ce titre que pour payer mi-prix au train. Les employés du chemin de fer n’ont pas fait des fortes études paraît-il pour distinguer un Scheutist d’un Lazariste.
Si pourtant ils pouvaient lire dans notre coeur! Mais il n’y a pas danger pour cela, et l’expérience du trajet de Paris à Lourdes nous a prouvé que le témoignage d’être Lazaristes a une valeur réelle auprès des vendeurs de coupons.
Monseigneur a un petit scrupule de voler ainsi le gouvernement français, mais il s’est formé la conscience en se basant sur la conscience économique du procureur Lazariste, qui nous a fourni ce passe porte d’un nouveau genre.
Mardi soir le train nous enleva de Paris à 8.20 heures et nous mit à terre hier à 2 heures en vue du sanctuaire de Lourdes. Vraiment, la Ste Vierge a établi et entretient dans ce lieu sont un courant de ferveur pour prier, qu’on s’y laisse aller et entraîner de telle sorte qu’on ne saurait quitter d’ici sans avoir bien recommander toutes les nécessités et tous les besoins de ceux qu’on aime.
Inutile de dire après cela que vous et tous les confrères de notre chère congrégation ont été présentés aux larges bénédictions de Marie. Comment pouvions nous mieux passer la fête de St. Joseph. Et nous mettre en meilleure harmonie avec les confrères absents que dans ce concert des prières mutuelles?”
Marseille
In Lourdes droegen beide priesters tot tweemaal toe de heilige mis op en daarna reisden ze wederom als ‘valse’ Lazaristen door naar de havenstad Marseille. De geslaagde vermomming leverde opnieuw een goedkoop treinkaartje op. Dat schreef Hamer ditmaal toe aan een ‘gunstige interventie van Onze Lieve Vrouw van Lourdes’, aldus de getuigenis van Alfons Hulsbosch.
De bisschop was nu in de winning mood. Bij de Franse scheepvaartmaatschappij slaagde hij er zelfs in om tegen het goedkope tarief dat priesters nog steeds betaalden, een ‘erehut’ op het dek te bemachtigen. Van dat soort suites had de Sydney er slechts twee, één voor een wereldlijke autoriteit, een sultan van Maleisië, de andere voor een geestelijke hoogwaardigheidsbekleder, Monseigneur Hamer, die zich bisschop van Trémithe mocht noemen.
Blijkbaar was het niet druk aan boord, want hoewel pater Hulsbosch gewoon tweede klas moest reizen, ‘heb ik een cabine met vier bedden voor mij alleen ter beschikking’.
Vertrek uit Marseille
Notre Dame de la Bonne Garde (foto Michelle Sagel, 2022)
Op palmzondag van het jaar 1891 verrichtte Ferdinand Hamer zijn laatste bisschoppelijke werkzaamheden in Europa. Hij zegende de palmtakken in de huiskapel van mademoiselle Grandval in Marseille, waar veel missionarissen vóór hun vertrek naar het Verre Oosten mochten logeren.
Het stormde. Maar ondanks dat beklommen Hamer en Hulsbosch de rotskerk Notre Dame de la Bonne Garde boven de haven.
Alfons legde het vast: “De trap was heel gevaarlijk. Monseigneur, gedreven door hartstocht voor de Heilige Maagd, wilde de smalle trap per sé beklimmen. De wind floot heel hevig. Wij moesten onze hoed met twee handen vasthouden en konden slechts met de grootste voorzichtigheid vooruit”.
Het bezoek aan de kerk was dan ook verre van vrijblijvend. “Wij moesten tot elke prijs de bescherming aanroepen van Haar [Maria, Sterre der Zee], die onze medebroeders altijd veilig door de gevaren van de zee geleid had. Omdat wij ons die dag moesten ontschepen in zo’n weer, hadden wij speciale zorg nodig. Wij verdubbelden onze pogingen en slaagden erin ons voor de voeten van de Maagd van de Bonne Garde te werpen en te smeken dat Zij ons zou bijstaan”, schreef de jonge priester aan het missiehuis in België dat hij enkele dagen eerder verlaten had.
Vertrek uit Marseille
De twee missionarissen verlieten het vaste land van Europa, terwijl het flink stormde. In het Belgische missiehuis lazen ze later over het onverschrokken gedrag van Hamer en Hulsbosch: “L’après midi donc nous allions avec courage nous confier à cette mer houleuse, parce que nous avions toute confiance dans notre mère du ciel. Le paquebot Sydney attendait l’heure du départ. A notre arrivée on était tout occupé à défaire le navire des liens qui l’attachaient au rivage.
Comme le vent du matin avait conservé tout sa véhémence une discussion s’engageait entre les matelots pour savoir comment on conduirait le bateau à l’embouchure pour sortir sans encombre du port. Finalement un câble fut attaché à un grand navire en un port plus loin et un remorqueur se chargeait de traîner le Sydney à l’embouchure.
Cette manoeuvre réussit à merveiller et le Sydney laissé à ses propres forces, sortit lentement du port. Une foule de curieux se tenait groupés partout au rivage, ils nous saluaient avec une démonstration d’autant plus chaleureuse qu’ils présentaient sans doute la petite tempête que le navire aurait bientôt à essayer”.
Uitzicht ‘van boven’ in Marseille op de Middellandse Zee
Met de steun van Maria hoefden Ferdinand en Alfons niet bang te zijn. Ze hadden immers hulp van ‘boven’. “Nous aussi nous le sentîmes, et aussi loin que l’oeil pouvait observer Notre Dame de la Bonne Garde on la regardait comme pour lui dire: ‘Nous avons confiance en Vous notre Mère clémente’”.
Ook op zee, onderweg van Marseille naar Alexandrië bij de ingang van het Suez-kanaal, ging het flink te keer. “D’abord on se sent soulevé et puis quand le navire s’enfonce on dirait que le corps perd tout son poid”.
Zoiets had zelfs de ervaren bisschop niet eerder meegemaakt, noteerde zijn assistent. “Mgr. [Hamer] assura qu’il n’avait jamais vu une danse aussi formidable que celle là”.
Vanachter een patrijspoort in de erehut keken ze samen naar buiten. Het was gevaarlijk buiten. “Vraiment! voilà des vagues énormes blanches écumantes, vite courons voir à la balustrade. J’y étais quand une vague élevée fait chavirer le navire, toute la balustrade est dans l’eau et j’attrape l’eau de mer jusqu’aux genoux”.
Van slapen kwam niet veel.
Na het Suez-kanaal gepasseerd te hebben
Vanuit de Rode Zee deed Alfons Hulsbosch opgewekt verslag aan rector Albert Gueluy van het missiehuis in Leuven – tevens aan zijn voormalige mede-seminaristen die nog studeerden en zich voorbereidden op het priesterschap en latere activiteit als missionaris.
Jammer was dat zich geen katholieken aan boord gemeld hadden. De bisschop droeg daarom elke dag in zijn eentje de mis op. Zelfs op eerste paasdag (29 maart) ‘heeft niemand het verlangen geuit om de heilige mis te horen en wij hebben de heilige mysteriën ook nu weer binnen de cabine gevierd’.
Helemaal zonder het ware geloof waren ze echter niet. “Monseigneur zegt dat er nog een dame is die het teken van het kruis maakte alvorens met lepels en vorken te manoeuvreren”.
Huslsbosch: “Vous comprenez après cela qu’il n’est point question ici d’avoir belle compagnie de misionnaires, de religieux ou religieuses à bord, non nous sommes seuls”.
De christelijke beschaving mocht dan in Europa op z’n retour zijn, Hulsbosch en Hamer werden door de Kerk ingezet om China aan te pakken en in dat opzicht was er hoop. “Er zijn vijf Chinese studenten aan boord die als ingenieur naar hun geboorteland terugkeren. De Europese beschaving verplaatst zich naar China. Ik heb hun gevraagd om naar ons missiegebied in Mongolië te komen en één van hen is daar graag toe bereid. Wat een kans! Hij gaat bruggen bouwen en wegen voor het zand in Mongolië!”
De jonge priester zag zijn eerste bekering al opdagen…
Na verloop van tijd kwam boven water dat er toch nog katholieken aan boord waren. “Sommigen bleken erop gerekend te hebben dat de mis op de brug zou worden opgedragen. Deze goede christenen werden in hun hoop dus teleurgesteld. Ze hebben de mis nu kunnen horen in de cabine van Hamer, die daar ruim genoeg voor is”.
Alfons Hulsbosch
Onderweg naar China
Over het verdere verloop van de reis heb ik niet veel details kunnen vinden in het onderzoek voor mijn proefschrift, waarop dit artikel gebaseerd is. In zijn brieven aan het thuisfront maakte Hulsbosch af en toe melding van ontmoetingen tijdens de lange zeereis die vanuit de Rode Zee via Aden (in het huidige Jemen) en Ceylon (het hedendaagse Sri Lanka) – ‘petites nouvelles du voyage’, zoals Alfons ze noemde.
Zo reisden ze samen met de Nederlander Schenck, op weg naar Nederlands-Indië. Ook hij maakte de overtocht voor de tweede keer in zijn leven. Reizen over zee was niet aan hem besteed. Hij werd ‘malade à mort du mal de mer’. “Haastig ging hij zijn ribbenkast volsteken om tegen een onweer sterk te staan”. De twee paters moesten erom lachen. In de buurt van Ceylon hadden ze een ontmoeting met een Russisch oorlogsschip. Het ging er vriendelijk aan toe in die tijd. Ze hadden bovendien contact met een Britse zakenman op weg naar Korea, die door de katholieke missionarissen als ‘protestant’ werd geduid. In de ogen van de paters bestond de wereld uit drie soorten mensen: goede katholieken, ketters (protestanten) en heidenen (in tegenstelling tot christenen).
Aankomst in China
Na een maand varen arriveerde het tweetal op 25 april 1891 in Shanghai, waar ze aan land gingen. Op 5 mei (de avond vóór Hemelvaartsdag) bereikten ze de Chinese hoofdstad Peking. Het laatste stuk, vanaf Tianjin, reisden ze in het gezelschap van Cesar De Brabander en Louis Verstrepen. In Peking brachten ze verslag uit aan de Franse legatie. Ook maakten ze kennis met J.H. Ferguson, de Nederlandse gezant, ‘een zeer vriendelijke oude heer’.
De twee Nederlandse missionarissen waren nu genoodzaakt om zich te voegen naar de Chinese manier van reizen. De bisschop, gaf hij zelf toe, was ‘in Europa een beetje verwend door treinen en goede rijtuigen’, maar hij wist wel wat het was om een hele dag, twaalf uur achter elkaar, op een muilezel te zitten.
Dat soort ervaring had de jonge Hulsbosch niet. Sterker nog, in Europa had hij nog nooit op een paard gezeten. Voor hem was het dus niet eenvoudig om de reis van Peking naar het binnenland te doorstaan. Hulsbosch kreeg op 15 mei bovendien een eerste les in het doorstaan van het Mongoolse klimaat. “De wind begon op te steken, die wij vlak tegen hadden. Toen wij op het hoog plateau waren, was de wind met jachtsneeuw vermengd, zodat wij er bijna niet tegen konden en van de koude beefden. Wij waren blij dat wij om 12 uur in een kleine herberg onder dak waren, om wat te wachten. ’s Avonds woei het nog even hard”.
Tijdens het laatste stuk van de reis hoorden ze van het overlijden van Frederik Roggeman die in december uit Europa in de streek was gearriveerd en vier maanden later in de winter aan de tyfus bezweken was. Het drinken van water uit Lourdes had geen soulaas gegeven. “Wederom was een jeugdige strijder uit ons midden weggerukt. Hij was een dapper priester, die veel, zeer veel, voor onze missie beloofde”.
Bisschop Hamer en Alfons Hulsbosch hadden de overtocht volbracht. Met tienduizend gulden, een investering van het echtpaar Jurgens om een kerk op het Chinese platteland te bouwen, waren ze terecht gekomen in een gebied dat geteisterd werd door een bar klimaat, grote droogte en honger. De mensen stierven bij bosjes. Hoe dat uitpakte is stof voor een ander verhaal.
Informatie over Jan Jurgens in 1913
Harry Knipschild
20 juni 2024
Clips
* Marseille, Notre Dame de la Garde, 2022
Literatuur
Ruth Harris, Lourdes. Geschiedenis van een religieus fenomeen, Amsterdam 1999
Harry Knipschild, Ferdinand Hamer 1840-1900. Missiepionier en martelaar in China, Leiden 2005
Harry Knipschild, Soldaten van God. Nederlandse en Belgische missionarissen op missie in China in de negentiende eeuw, Amsterdam 2008
- Raadplegingen: 1166