509 - Paul Weststrate, drummer van Alquin (1971-1975)
In de eerste jaren van de popmuziek was het succes van single-hits alles bepalend. Op zo’n single kon je ongeveer drie minuten muziek laten horen, op 78 of 45 toeren per minuut. Dat gaf nogal wat beperkingen. Je moest het doen met wat coupletten en een paar keer het refrein, eventueel nog een korte instrumentale solo in het midden. De beperkte technische mogelijkheden zorgden ervoor dat de meeste popliedjes niet te lang duurden. Een single van Duane Eddy duurde soms niet langer dan anderhalve minuut (‘Some kind-a earthquake’).
Bij de introductie van de 33-toeren langspeelplaat veranderde dat. Op één kant van een album kon je zo’n twintig minuten ‘kwijt’. Dat was mooi voor klassieke muziek, jazz, musicals, soundtracks van films. Muziekliefhebbers van wat oudere leeftijd (met voldoende inkomsten) schaften zich langspeelplaten aan van volwassen artiesten als Frank Sinatra, Harry Belafonte, Mitch Miller, Johnny Mathis, Barbra Streisand, Herb Alpert, Ray Conniff enzovoort. Ook comedy-albums deden het goed in de VS – vooral ‘The First Family’, een parodie op het veronderstelde leven van John F. Kennedy (1917-1963) en zijn gezin.
De jeugd had voorlopig niet veel te besteden. Als popartiest moest je wel helemaal aan de top staan om veel inkomsten te halen uit de verkoop van dure albums. Om het allemaal goedkoop te houden bestond zo’n langspeelplaat dan ook vaak vooral uit een verzameling eerder gemaakte opnamen (a- en b-kanten van oude en nieuwe singles).
Van singles naar albums
Door de stijgende welvaart en nieuwe technische vooruitgang kwamen er meer mogelijkheden om met popalbums te experimenteren. Bijvoorbeeld met folkmuziek, die populair werd op Amerikaanse universiteiten. Het Kingston Trio, dat met hun versie van ‘Tom Dooley’ wist door te dringen tot de top, werd leverancier van een eindeloze reeks album-bestsellers. Langzamerhand kregen artiesten met succesvolle singles de kans om zich ook op albums te ontplooien. Die verkochten vooral goed als ze aansloten op een hitsingle, zoals bij twist-koning Chubby Checker, Ray Charles op de country-toer, Simon & Garfunkel, Beach Boys (‘Pet Sounds’) – en natuurlijk de Beatles en Rolling Stones.
Misschien was 1967 wel een revolutiejaar in deze ontwikkeling. De Beatles waren gestopt met op te treden. In de EMI-studio creëerden ze ‘Sgt. Pepper’s Lonely Hearts Club Band’ – een concept-album, niet gebaseerd op singles. Gewoon nieuw repertoire gemaakt voor een langspeelplaat.
De Beatles werkten nog met het oude concept van tamelijk korte songs. Maar langzamerhand kwamen er groepen die op een nieuwe manier gebruik konden maken van de geboden mogelijkheden. Ze concipieerden album-muziek, lange nummers die soms een hele kant van een langspeelplaat in beslag namen. Zo kregen we te maken met Iron Butterfly, Pink Floyd, Creedence Clearwater Revival, Isaac Hayes, The Nice – Q65, Golden Earring, Earth & Fire in Nederland.
De technische mogelijkheden leidden bovendien tot een ander soort composities, los van de structuur van de eerste popmuziek, vooral gebaseerd op blues en simpele liedjes. In Nederland manifesteerden groepen als Supersister, Focus, Alquin en Solution zich op een dergelijke manier.
Over een van die groepen, Alquin, wil ik het deze keer hebben. Dat doe ik naar aanleiding van een onverwachte ontmoeting met drummer Paul Weststrate, die in mijn woonplaats Oegstgeest zijn domicilie gevonden heeft. Bijzonder is dat hij in die tijd een dagboek bijhield en het bewaard heeft.
Paul
Paul Weststrate is op 24 juni 1954 geboren in Den Haag. Het gezin had het aanvankelijk niet breed – integendeel. Maar zijn vader wist zich op te werken. Dat bleek wel uit de huisvesting – van een woonboot in de hofstad naar een comfortabele woning in de bossen te Hattemerbroek in Gelderland.
Paul kon zich tijdens ons gesprek nog goed herinneren dat zijn ouders beschikten over een grote collectie 45 toeren platen en langspeelplaten met de popmuziek uit de jaren vijftig en zestig, zoals die van de Everly Brothers.
Een van die singles was ‘Hit The Road Jack’ (1961) van Ray Charles, een song van Percy Mayfield. Toen zijn moeder die tijdens het huishoudelijk werk afspeelde, vroeg Paul waar dat liedje over ging. Voor het eerst hoorde hij over het einde van de liefde, over een man die aan de kant gezet werd en niet meer hoefde terug te komen. “Hit the road Jack and don’t you come back no more”. Dat is hij nooit vergeten.
Surfaris: Wipe Out
In die tijd was de kennis van de Engelse taal bij de Nederlandse jeugd nogal beperkt. Je luisterde naar klanken en zelden naar waarover gezongen werd. Dat kon je niet of nauwelijks verstaan. Geen wonder dat er veel instrumentale rock & roll hits waren. Het begon een beetje met Duane Eddy. Daarna kreeg je de Ventures (met drummer Howie Johnson), Champs, Virtues, Johnny & the Hurricanes, in Engeland de Shadows, Jet Harris & (drummer) Tony Meehan, Tornadoes, in Nederland de Tielman Brothers, Rene & the Alligators, Jumping Jewels – enzovoort.
Dat soort muziek maakte nog geen indruk. Het veranderde in 1963. Paul was negen jaar toen hij ‘Wipe Out’ van de Surfaris hoorde, een van de eerste Californische surf-hits. “12 bar blues drum riffs. Drummer Ron Wilson. Hit. Die plaat deed me besluiten: ik wil drummen!”
Ron Wilson (1944-1989) was niet alleen de drummer – hij was de drijvende kracht achter de Surfaris. Op de als a-kant bedoelde ‘Surfer Joe’, door hem geschreven, trad hij op als zanger en samen met de andere leden bedacht hij spontaan ‘Wipe Out’.
Zelf achter het drumstel
Paul besloot drummer te worden. Het duurde evenwel nog drie jaar voor hij dat in praktijk kon brengen. Dat gebeurde in het Spaanse Marbella op 24 december 1966. “Ik was twaalf jaar oud toen ik van de drummer van Los Capri in hotel Skol achter zijn drumstel mocht zitten. Hij leerde me het basisritme van de twist. Zo kreeg ik op 31 december mijn eerste drumles”.
Thuisgekomen pakte hij al zijn spaarcentjes bij elkaar en kocht een snare-drum, met daaraan vast een klein bekken, een woodblock en een koe-bel. Vanaf de spreekwoordelijke keukenstoel werd er heel wat afgetimmerd.
Het duurde nog bijna een jaar voor hij de eerste keer optrad. “Op een schoolavond van het Thomas à Kempis-lyceum in Zwolle. We hadden een groep, de Strawberries, en we speelden nummers als ‘Sound of the screaming day’ (Golden Earrings), ‘Ruby Tuesday’ (Stones), ‘Yesterday’ (Beatles), ‘As tears go by’ (Marianne Faithfull), ‘Tous les garçons et les filles’ (Françoise Hardy), ‘When the saints’ en zelfs de Bostella”.
Thuis speelde Pauls vader mooie klassieke muziek op een kleine vleugel, vooral études van Chopin. Op het lyceum liet Paul junior zich horen als lid van groepen die namen hadden als The Rising Line, Claustrophobia en Moving Earth. “Bij een optreden in 1970 op de Grote Avond van het lyceum nam Ilona Meijer de zang voor haar rekening. Ze is nu fractievoorzitter van de BBB in de Eerste Kamer. Een van onze twee gitaristen kreeg later ook een politieke carrière. Theo Schouten werd burgemeester van Haaksbergen en later van Oldenzaal”.
Ondertussen was van zakgeld en vakantiewerk-inkomsten het eerste trommeltje al vervangen door een heus en compleet drumstel, rood met zwarte glitters.
Delft
In de zomer van 1971 verhuisde Paul naar Delft om bij de TH te gaan beginnen aan een studie werktuigbouwkunde. Al tijdens de ontgroening keek hij rond of er ook andere muzikanten waren. De groep Threshold Fear, een groep oudere studenten, zocht een nieuwe drummer, kwam hem ter ore. Het was de huisband van de katholieke studentenvereniging Sanctus Vergilius. Die opereerde vanuit een sociëteit in het oude klooster Alcuin.
Paul (toen net 17 jaar) kon zich nog goed herinneren hoe het toeging. “Ik ben er op afgestapt. Ze waren aan het repeteren. Ondanks dat er een drummer bij was, vroeg ik of ze een drummer zochten. Men riep ‘nee’. Teleurgesteld liep ik weg. Toetsenist Dick Franssen holde in het trappenhuis achter me aan en zei: ‘We zoeken wel degelijk een nieuwe drummer, maar hij weet het nog niet. Kom morgenavond terug’”.
De volgende dag al deed Weststrate auditie bij Treshold Fear. Onderdeel van de ‘intake’ was het drummen van een niet zo gebruikelijke vijfkwarts maat in het nummer ‘Take Five’ van Dave Brubeck. Ook dat ging goed. Op 27 september 1971, in aanwezigheid van manager Eric de Bruijn, werd hij officieel aangenomen bij de band van de Delftse studenten. Hun frontman was Ferdinand Bakker, die eerder met Richard Neal had opgetreden in de Py-Set.
Al op 2 oktober 1971 trad Paul Weststrate voor het eerst naar buiten als drummer van Threshold Fear. De groep was uitgenodigd door het Leids Studenten Corps Minerva. “Ik kon geen noten lezen en moest alles dus op geheugen doen. Ik heb keihard gerepeteerd. Omdat ik stik zenuwachtig was, had ik een uitgebreide spiekbrief playlist gemaakt. Het ging ‘redelijk goed’, schreef ik in het dagboek dat ik bijhield”.
Threshold Fear werd op veel plaatsen uitgenodigd. Meer dan eens dook hij pas laat in de nacht in bed. Nog voor het einde van het jaar kon Paul van drumstel wisselen. Met de verkoop van zijn oude setje en de zeer bescheiden inkomsten uit optredens kon hij de schuld aan de band afbetalen totdat het jazz-drumstel (Premier, parelmoer) echt van hem was.
In die tijd kwam ook de eerste belangstelling uit de platenwereld. Er werden demo’s gemaakt. Het nummer ‘Herbie’s Turtle’ werd goed bevonden, maar ‘niet sterk genoeg voor een single’. Het hebben van een mogelijke hitsingle was voorlopig nog van essentieel belang.
Mojo
Threshold Fear wist de aandacht te trekken van Mojo, het bureau dat – ook vanuit Delft – net aan de weg begon te timmeren met het organiseren van concerten en boeken van groepen. Op 3 januari 1972 kwam Berry Visser (‘de belangrijkste man’) hoogstpersoonlijk luisteren.
Op 17 januari 1972 werd besloten de naam te veranderen in Alquin. In zijn dagboek noteerde Paul: “Die is tijdloos, heeft geen duiding in de richting van een bepaalde muzieksoort, niet pretentieus, internationaal uitspreekbaar en geïnspireerd op sociëteit Alcuin”.
Vol zelfvertrouwen schreef hij destijds op: “Mojo gaat ons promoten. Ik weet dat we over een tijdje beroemd zullen zijn. Veel grote optredens, zoals popfestivals, Concertgebouw en dergelijke”. Met Mojo werd een exclusief contract voor de boekingen opgesteld. Mojo zou ook de publiciteit gaan verzorgen. Zo kwamen er ronde stickers (‘rond, zwart met zilver, ontwerp van zanger/saxofonist Job Tarenskeen’).
Toen het ‘echte’ bandleven steeds duidelijker een wissel trok op gezondheid en sociale contacten, kreeg de Delftste student ook zijn eerste twijfels. “Ik kan en mag het niet zover meemaken. Mijn hele leven, nu en later, wordt erdoor ontwricht”.
Op 29 januari traden ze – nog net als Threshold Fear – op in Paradiso, samen met Brainbox. Paul schreef op: “Het publiek klapt daar nooit. Bij ons echter wel. Na twee setjes klapten ze om een toegift. Ongelooflijk. Zevenhonderd man publiek”.
Regelmatig werden er demo’s gemaakt. Peter Vink (van Q65) en platenmaatschappij Negram waren erbij betrokken.
De samenwerking met Mojo begon zijn vruchten af te werpen. Mojo werkte met Oor samen. In de popkrant kon je weldra lezen: “Berry Visser ontfermt zich over Alquin”. De Delftenaren mochten bovendien in de grote zaal van de Doelen optreden in het voorprogramma van de vermaarde Britse groep Caravan. In april gaven ze voor het eerst acte de présence op een groot popfestival – tijdens een Vietnam-demonstratie in het Amsterdamse Bos. Paul: “In een grote tent, 1.500 man. Het regende. De installatie vervormde zo erg dat we besloten een nieuwe te kopen. Maar we werden teruggeklapt”.
Die dag trad Alquin voor het eerst twee keer op. Vanuit de tent moesten ze door naar Haarlem.
Platencontract met Polydor
Tijdens mijn gesprek met Weststrate begreep ik dat het voortbestaan als band – en daarmee het bereiken van zo veel mogelijk mensen met hun muziek – in die tijd afhankelijk was van zoveel mogelijk albums te verkopen. Dat kon en moest zorgen voor de noodzakelijke inkomsten, want de bandleden verdienden geen droog brood met hun optredens. Nog los van de gewenste investeringen in professionele apparatuur.
Om die reden moet 1 mei 1972 een belangrijke dag geweest zijn. In zijn dagboek legde hij vast dat ze die dag een contract voor een aantal jaren bij Polydor tekenden. “Elk jaar een album, vijf procent royalties, dat wil zeggen bij een verkoopprijs van 21 gulden krijgt de band één gulden, te verdelen over zeven mensen (zes muzikanten en manager Eric), dus circa 13 cent per elpee. Abnormaal goed, ongelooflijk”.
Polydor was niet de enige platenmaatschappij die belangstelling aan de dag legde. Joop Visser van Bovema was opgedoken en had zelfs een voorschot van tienduizend gulden geboden. Phonogram stuurde Boudewijn de Groot, met een soortgelijk voorstel.
Hans van Oosterhout, producer van de succesvolle Haagse groep Supersister, spande zich in om ook met Alquin te mogen werken – op het ‘slijmerige’ af. "Wij voelden ons vereerd". Alquin kreeg steeds meer erkenning, ook van andere artiesten. “Thijs van Leer zei heel vriendelijk ‘hallo’ tegen Ferdinand Bakker”, merkte Paul schriftelijk op.
Op 30 juni 1972 trad Alquin in Rotterdam op tijdens het Holland Festival – samen met Supersister, Focus, CCC Inc en Sail. “Staande ovatie! Enige groep die teruggeklapt werd”, vermeldt het dagboek.
Onder leiding van Hans van Oosterhout werden opnamen gemaakt, toen Alquin zich tijdens het festival opnieuw mocht laten horen – deze keer in Scheveningen (Circustheater, 1 juli), samen met Soft Machine en Supersister. Die maand werkten ze in de Hilversumse Phonogram-studio hard aan hun eerste elpee. Begin september was het album, getiteld ‘Marks’, af.
Artikelen en recensies
Manager Eric de Bruijn
In 1972 verschenen de eerste artikelen en recensies in de kranten. In het Parool noemde Jim van Alphen het geluid ‘niet opzienbarend, wel erg geïnspireerd. Zware gitaar-riffs, ondersteund door fluit-, alt- en tenorsax vormden de ingrediënten. Na CCC werd ook door Alquin frequent met viool gewerkt en hun geluid sloeg bij ’t publiek verreweg het meeste aan. Jammer alleen dat ze tijdens de toegift ‘Eleanor Rigby’ wat verzandden’.
In het Limburgsch Dagblad kon je bij een optreden in Sittard (Don Kiesjot, oktober) lezen: “Alquin moet gerekend worden tot een van de belangrijkste nieuwe groepen van dit jaar. De groep oogstte nogal wat successen op grote manifestaties op popgebied, onder meer het popfestival te Meerlo.
De formatie bestaat uit Dick Franssen, piano-pianet, orgel en trompet, Roland Ottenhoff, tenor-, alt- en sopraansax en fluit, Job Tarenskeen, tenor- en altsax, sopranino, kazzo, slagwerk en zang, Ferdinand Bakker, leadguitar, viool, piano en zang, Paul Weststrate drums en Hein Mars, basgitaar en zang. Het ‘geluid’ van de groep is nogal gecompliceerd en niet onder een bepaalde noemer te vangen: pure hardrock met invloeden van jazz, klassiek en soul”.
Bij een optreden in het Amsterdamse Concertgebouw verkondigde Willem van Kooten: “Zo langzamerhand ontstaat er een nieuw muzikaal geluid, ‘muziek van het avondland’ zou ik bijna zeggen. Ik bedoel: nieuwe muziek die niet is afgeleid van de oude roots, zoals blues en rock ’n roll. Bij die nieuwe Europese generatie zitten wat Franse groepen, een Italiaanse en een paar Nederlandse. Earth & Fire bijvoorbeeld, Alquin, Solution en natuurlijk Supersister. Ik weet zeker dat die continentaal-Europese ontwikkeling doorgaat. Er is ook belangstelling voor; het tikt aan”.
Willem was belanghebbende. Red Bullet, het bedrijf waarvan hij als directeur fungeerde, was zakelijk bij de productie en promotie betrokken. Dayglow, zijn muziekuitgeverij, had de rechten van de songs verworven.
Ex-studenten
Begin januari 1973 verscheen ‘Marks’. In het Algemeen Dagblad schreef Fred van Wijnen: “Het bloeiende bestaan van de piepjonge popgroep Alquin bewijst dat niet alle activiteiten van ontevreden Delftse studenten aan een universiteitscrisis hoeven bij te dragen.
De uit zes voormalige studenten bouwkunde en elektro-techniek opgebouwde formatie deed ruim een half jaar geleden voor het eerst van zich spreken met drie voorstellingen in het Holland Festival. Onlangs verscheen hun in de vakpers geestdriftig onthaalde eerste langspeelplaat ‘Marks’”.
De leden van Alquin waren ex-studenten geworden. Iedereen had zijn studie eraan gegeven. De muziek was belangrijker geworden.
Aan de redacteur vertelde Job Tarenskeen (25): “Wij waren al lang bezig met muziek maken, maar onze studie stond – ondanks alles – centraal. Ingenieur worden was tenslotte je ideaal. Dat vak bouwkunde zelf werd er voor mij niet minder om. Maar je voelde in die dagen ineens dat ingenieur worden niet meer de enig zaligmakende droom was. Onze interesse verschoof gewoon naar de muziek, zonder dat we ons dat aanvankelijk realiseerden. We voelen dat we in ‘de lift’ zitten. Dat gevoel had je vroeger als je begon te studeren”.
Fluitist Ron Ottenhoff: “We beseften pas goed dat we echt voor een ander vak hadden gekozen, toen we moesten optreden voor feestende bouwkunde-studenten. Toen merkte ik ineens dat ik een jaar lang niet op de hogeschool was geweest. Vijf jaar geleden hadden we dit waagstuk niet durven uithalen. Toen zat de zogenaamde Nederpop in het verdomhoekje. Ik denk dat wij nu dankzij de luwte na de grote popstorm – met uitschieters als de Rolling Stones, de Byrds en Jefferson Airplane – erkenning krijgen als zelfstandige popnatie. Kijk maar naar de grote successen die de Nederlandse groep Focus in Engeland heeft”.
Frontman Ferdinand Bakker, aldus het AD, gaf de indruk zich de risico’s van het grillige pop-vak bewust te zijn. Maar hij had geen spijt dat hij zijn academische carrière voortijdig had opgegeven. “Die studie blijft wel een verschrikkelijk belangrijk alternatief, maar de muziek geeft ons momenteel een veel grotere zuigkracht. Je leven als academicus kent van tevoren bepaalde minimum- en maximum-grenzen. In de muziek ken ik voorlopig alleen maar een minimum-grens. Ik zou me kunnen voorstellen dat ik over een paar jaar ook wel werk kan vinden als producer of als arrangeur”.
Voor Paul Weststrate (17 jaar) lag het wat anders. Hij was nog maar net begonnen in Delft. “Mijn vader steunde me in alle opzichten, en bleef dat doen, ook financieel. Daar was ik hem zeer dankbaar voor”.
Aan de bak
In allerlei kranten werd in lyrische bewoordingen verslag gedaan, van ‘Marks’, van de optredens en van de belangrijke plaats die Alquin in de Nederlandse muziekscene was gaan innemen. Lex Harding, de invloedrijke deejay van radio Veronica, liet het betere Nederlandse volk in zijn Lexjoo’ weten: “Alquin heeft zich onder de groten der aarde geschaard met ‘Marks’”. Wat wil je nog meer.
‘Hilversum’ kreeg steeds meer belangstelling. In de programma’s van Vincent van Engelen, Tineke de Nooij en Willem van Kooten werden hele stukken van het album ten gehore gebracht. De groep maakte eveneens opnamen voor het tv-programma TopPop. Ze mochten twee nummers live spelen. Radio Drie riep ‘Marks’ op 22 januari uit tot ‘elpee van de week’. Interviews volgden met Krijn Torringa, Meta de Vries en Jip Golsteijn van de Telegraaf – ‘630.000 lezers’, schreef Paul erbij in zijn dagboek.
De Engelse tak van Polydor stuurde een man over naar Nederland om te peilen wat de internationale mogelijkheden waren. “Hij vond het goed”. In de poll van popkrant Oor werd Alquin uitgeroepen tot trendsetter 1973 (‘vóór ‘Focus en Long Tall Ernie and the Shakers’). Hetzelfde gebeurde in de rubriek ‘Wie gun je in 1973 het meest een hit’ (vóór Long Tall Ernie, Solution, Supersister en Livin’ Blues)’.
Tot een hitnotering kwam het echter niet. Wel liep de gage langzaam op tot zo’n duizend gulden. Maar die moest wel verdeeld worden onder alle leden van de groep, de roadies en hun manager.
Alquin met Paul Weststrate (midden voor in roze pak) - popstockphoto.com
Zelf was Paul kritisch. Lang niet elk optreden van zijn groep vond hij geslaagd, vooral als de opkomst tegenviel of de akoestiek te wensen overliet. Temidden van alle drukte was zijn privé-leven ook niet wat het geweest was. Hij was vaak genoeg smoorverliefd – bijvoorbeeld op Elsje de Jong, de assistente van Willem van Kooten, zonder dat het ooit tot een echte relatie kon komen. Meer dan eens dook hij pas zijn bed in als het al lang licht was. Alquin gaf immers concerten tot in alle uithoeken van het land en dan kwamen er soms slechts weinig popliefhebbers luisteren.
Omdat de band geen geld had voor een eigen vrachtauto, werd voor elk optreden een busje gehuurd bij Achilles in Den Haag. Dat busje moest na het optreden, de thuisrit en het uitladen van de apparatuur op de sociëteit in Delft, dan nog worden ingeleverd in Den Haag!
Op 16 maart vond nog een gesprek plaats met de decaan van de Technische Hogeschool, die Paul adviseerde ‘HTS of een andere studierichting’.
Buitenland
Mojo zorgde ervoor dat Alquin regelmatig het voorprogramma van buitenlandse groepen mocht verzorgen. Bovendien werden ze uitgenodigd om in Engeland een toernee te maken. In het popland bij uitstek moesten ze van onderaf beginnen – zoals tijdens een lunchconcert in de universiteit van Liverpool. Weststrates dagboek vermeldt: “Niemand wist van het optreden af. Totaal geen reclame voor gemaakt. Toch nog behoorlijk druk. Redelijk succes”.
Muziekkrant Oor stuurde Constant Meijers om verslag te doen. Job Tarenskeen over het lunchconcert: “Je gaat naar de universiteit en dan speel je van één tot kwart voor twee, want om kwart voor twee beginnen de colleges weer, en dan zit je in een hele grote zaal, waar ontzettend veel mensen zitten te lunchen, en daar ga je naar toe en ga je gewoon spelen. Als ze het goed vinden, komen ze binnen druppelen en als ze het niet goed vinden, blijven ze gewoon eten en gaan ze weer weg. Dus dat is een erg goeie test case”. Ferdinand Bakker: “Ze bleven allemaal”.
Meijers woonde het concert in de Londense Greyhound bij. “Het publiek sprong enthousiast op, riep allerlei kreten en klapte verwoed. Een opmerkelijk schouwspel van een verwend publiek tegenover een volslagen onbekende Hollandse groep, waarvan men nauwelijks de naam wist. Maar dat Alquin de ovaties waard is, bleek uit de rest van de set, die het publiek – ondergetekende incluis – steeds meer wist te boeien en schitterde in een langdurig slotapplaus en het vragen om een toegift.
Alquin – een nu anderhalf jaar bestaande Delftse groep – heeft de potentie om tot een topattractie uit te groeien, en de eerste barrière – het Engelse clubcircuit – is met succes en verve overrompeld”.
Paradiso
In juni 1973 traden de Delftse muzikanten weer op in Paradiso. Elly de Waard van de Volkskrant was erbij en genoot. “Deze groep is [steeds] beter geworden. Zelfs in vergelijking met hun elpee, die enkele maanden geleden uitkwam, valt het kwalitatieve verschil op met wat ze nu op het podium brengen.
Alle zes spelers van Alquin beheersen hun instrumenten moeiteloos; melodische overgangen van bijvoorbeeld fluit op gitaar verlopen uiterst soepel en zijn harde, directe aanslag maakt Paul Weststrate tot een van de kundigste popdrummers van Nederland.
Ik kan trouwens in alle oprechtheid meedelen dat ik in geen jaren een Nederlandse groep heb zien optreden die zo van het begin tot het einde boeide als Alquin”.
Elly constateerde dat Alquin een bijzonder soort popmuziek maakte, ‘geen rock and roll’. “Alquin zoekt het vooral in instrumentale lyriek, en in dat genre dat snel gevaar loopt om onuitstaanbaar pretentieus te worden (Focus) of volstrekt nietszeggend (Pink Floyd), zijn zij de eerste groep die ik lichtvoetig en functioneel heb horen spelen. De soli van gitarist Ferdinand Bakker waren bijvoorbeeld altijd strak en zinnig en zonder enige egotripperij, wat in dit genre als een unicum beschouwd mag worden. Alquin speelde onafgebroken twee uur lang zonder duidelijke inzinkingen”.
Pinkpop: de doorbraak in Nederland
Paul Weststrate was 19 jaar toen Alquin aantrad op Pinkpop in Geleen. Namens Polydor was ik [HK] erbij op 11 juni. Het was genieten. Zelden heb ik zo’n goed concert meegemaakt. Het publiek, dertigduizend jongelui, reageerde meer dan enthousiast. Voor de meeste toehoorders was Alquin nog steeds niet erg bekend. Desondanks mochten ze als enige Nederlandse band een uur optreden naast Stealers Wheel, Fairport Convention, Colin Blunstone, Wishbone Ash en Beck, Bogert & Appice. Een kaartje kostte tien gulden. Barend Servet en Sjef van Oekel van de VPRO deden de aankondigingen.
Pauls dagboek meldt: “Toegift. Eerste teruggeklapte groep. Ongelooflijk, te gek. ’s Avonds waren we heel kort op het nieuws”. In zijn dagboek meldde hij ook dat Elly de Waard hen de ‘kraker van het festival’ vond en dat in menige krant ‘verschrikkelijk goede’ recensies verschenen.
Constant Meijers in Oor: “Het grote succes [bij Pinkpop] was voor mij Alquin, die een zeer gewaardeerde en naarmate de set vorderde een opvallend geïnspireerd optreden verzorgde, dat bij het (eerste grote) eigen publiek, dat zelfs nog een toegift wilde, goed in de smaak viel, iets wat Stealers Wheel, die deze dag met een structuurloos en rommelig optreden opende, niet gelukt was, al ging er wel gejuich op toen ‘Stuck in the Middle’ werd ingezet”.
Alquin op Pinkpop
Zonder dat Alquin met een hitsingle genoteerd stond, begon de verkoop van ‘Marks’ stevig op gang te komen. Pinkpop had voor een echte doorbraak gezorgd. Dat was heel bijzonder in die tijd – een grote albumverkoop voor een nieuwe groep zonder single...
Van ‘Marks’ naar ‘The Mountain Queen’
Alquin bleef vooruitkijken. Ze dachten steeds aan de internationale platenmarkt. Daarbij hoorde kennelijk een Engelse producer. Paul in zijn dagboek op 14 juli 1973: “Derek Lawrence, producer van Wishbone Ash, Deep Purple en Flash was naar ons komen luisteren. ’s Avonds hebben we in Rotterdam een hele tijd met hem gepraat. Hij wil ons wel gaan producen. Hij heeft een aanpak die we altijd wilden maar waarvan we dachten dat die niet bestond: live opnemen, alles, de tape gewoon laten doorlopen, vijf takes achter elkaar. Na zeven dagen van tien tot zes uur in de studio gaat hij mixen met het volgens hem bruikbare materiaal uit alle opnames”.
Tussen alle optredens door trok de groep naar het De Lane Lea Music Centre (Wembley, Londen). Deze keer namen ze op 16 sporen op. Na een week studio (7 tot 14 augustus) reisden ze per boot vanuit Harwich weer naar Nederland. “Trein terug naar Delft”. Op 17 augutus waren ze alweer ‘aan het werk’ – in Elsloo, Maasbree en het popfestival van Bilzen (B). Op 28 augustus hoorde Paul het eindresultaat: “Goed. Swingend. ‘Millionseller’. Mix toch anders voorgesteld. Klinkt in ieder geval (natuurlijk) niet zo goed als in de studio – minder agressief”.
In Engeland, waar Alquin mocht optreden op het Reading Festival, bood Lawrence hun een contract voor zijn eigen platenlabel. Drie jaar lang zouden ze elk jaar met hem een album opnemen. De royalty zou dan tien procent zijn en per album een voorschot van 25.000 dollar. Het contract zou op 1 mei 1974 ingaan. “Als we van Polydor afkomen”. Ook CBS had belangstelling.
Bijna elke dag was er wel een concert of wat dan ook. Bij 1 september 1973 noteerde Paul bijvoorbeeld. “Met Ferdinand Bakker naar de Firato in Amsterdam – voor een interview met Tony Berk op de stand van [zeezender] Radio Noordzee. Daarna doorgereden naar Maastricht. Optreden in jongerencentrum Kombi. Afgeladen vol en enthousiaste mensen. Ongelooflijk lekker en enthousiast gespeeld. Publiek door het dolle heen. Gillen, schreeuwen, klappen, stampen, fluiten, twee toegiften. Pijn aan de oren van applaus. Totaal te gek”.
Het succes, het afgeladen programma, had ook een keerzijde. Paul was niet de enige in de groep die last had van de toenemende stress.
Alquin hield de verkoop van het tweede album, ‘The Mountain Queen’, nauwgezet in de gaten. Op 21 november noteerde Paul: “4.670 elpees verkocht”. Het waren de dagen van de olieboycot omdat Nederland Israël steunde toen het land weer eens door de buurlanden werd aangevallen tijdens de islamitische ramadan-maand (Yom Kippur oorlog). Het was de tijd van de autoloze zondagen en benzinebonnen. De concerten gingen desondanks door. Op 9 december kwam de groep, op de terugweg vanuit Venlo, zonder benzine te zitten. Met een taxi werd probleem midden in de nacht opgelost. Men maakte zich zorgen dat er geen vinyl meer zou zijn om platen van te persen.
Op 27 en 28 november was Alquin present in de stadsschouwburg van Heerlen (L) – met in het voorprogramma de Pye-Set, de groep waarin Ferdinand Bakker (samen met Richard Neal) begonnen was.
Het publiek bestond uit respectievelijk de boven- en onderbouw van een aantal middelbare scholen uit Heerlen.
Paul: “Onze elpee is er in de muziekles behandeld, de teksten in de Engelse les. Ongelooflijke herrie, hard gegil (à la Osmonds, Beatles, Stones) toen we eindelijk opkwamen. Ruisniveau van de zaal bleef ontzettend hoog. We zullen dit niet gauw vergeten, al die kleine kiddies”.
Ik moest denken aan de reactie van de Nederlandse jeugd enkele jaren later bij optredens van Doe Maar met Henny Vrienten.
Dienstplicht
Maandag 25 november was een belangrijke dag in het leven van de jeugdige drummer. Omdat hij een oproep had gekregen om zijn dienstplicht te vervullen, meldde hij zich persoonlijk bij het ministerie van Defensie: “Met een zielig verhaal – niet over de band maar over mijn persoonlijke ontwikkeling. Ik wist te bereiken dat ik pas in mei 1975 zou worden opgeroepen in plaats van mei 1974. Erg blij. Een emotievolle dag”.
De andere leden van Alquin, hoorde ik van Paul, hadden een verblijf in het leger weten te ontlopen. Zo ver wilde hij niet gaan. Geen S5 of zoiets. “Ik besefte welke gevolgen dat later voor mij zou kunnen hebben, bijvoorbeeld geen baan bij de overheid”.
Was dat een keerpunt in zijn leven?
Het laatste jaar bij Alquin
Intussen denderde de Alquin-trein door, zonder hitsingle. Die was er gewoon niet. In het voorprogramma van Golden Earring trok Alquin door West-Duitsland. Paul reed van Heidelberg naar Hamburg mee in de groene Earring Mercedes met Rinus Gerritsen en collega Cesar Zuiderwijk. Hij was al jaren een fan van Cesars drumwerk, en leerde van hem onderweg hoe je drumstokjes tussen je vingers kon laten draaien. De andere Earrings verplaatsten zich per vliegtuig.
De belangstelling was groot. De Britse popkranten Melody Maker en New Musical Express stuurden popjournalisten. Track Records, het label van de Who, dat betrokken was bij het internationale succes van Golden Earring (‘Radar Love’, album ‘Moontan’) legde nu ook belangstelling voor Alquin aan de dag. Na een concert in de Hamburgse Musikhalle organiseerde Polydor een pers-party. Barend Toet van Oor was erbij, evenals Willem van Kooten en Freddy Haayen van Polydor.
In februari 1974 vormde Alquin inderdaad het voorprogramma voor de Who tijdens hun toernee door Frankrijk. In het Parc des Expositions traden ze voor 22.000 mensen op. “Om 7 uur ’s morgens stonden al mensen in de rij. In de middag belandden honderd mensen in het ziekenhuis (verdrukt)”. De artiesten werden met een politie-escorte over de Champs Elysées vervoerd – tegen het verkeer in. Polydor organiseerde in Hotel George V een persconferentie. “The Who kreeg een gouden plaat. Drummer Keith Moon smashte hem meteen ter plekke en ging erop dansen”.
Alquin vloog meteen door naar Londen voor een optreden in het BBC tv-programma ‘Old Grey Whistle Test’. Pauls dagboek: “In verband met het naderende contract-einde kregen we van Polydor een VIP-treatment”. Tijdens een champagne party liep het drankgebruik helemaal uit de hand. Kort daarna was Alquin opnieuw in Engeland, wederom als voorprogramma van Golden Earring.
In Oor werd ‘Mountain Queen’ uitgeroepen tot beste Nederlandse elpee van 1973. Het Nederlandse tv-programma ‘Nederpopzien’ (VARA) wijdde een aflevering aan de groep uit Delft.
Veranderingen
Die single, lijkt, moest er toch komen. Hoe zou je anders de wereld kunnen veroveren. De Who, Golden Earring – zouden zij op het hoogste niveau terecht gekomen zijn zonder ‘My Generation’ of ‘Radar Love’?
‘Wheelchair Groupie’ moest de single worden. Het idee voor dat nummer hadden ze opgedaan tijdens een optreden in Arnhem, dichtbij ‘Het Dorp’. Diverse toeschouwers waren op 20 april 1974 in rolstoelen komen luisteren.
Alquin ging bovendien in zee met een nieuwe producer, Rodger Bain, die eerder albums geproduceerd had van onder anderen Black Sabbath en Barclay James Harvest. Atlantic Records klopte aan de deur. Ze stuurden voor contract-onderhandelingen een advocaat, Robert Allen, toen Alquin weer eens aan de overkant van de Noordzee opereerde.
In de krant kon je in mei 1975 lezen: “Amerika is het uiteindelijke doel van Alquin, zo niet van elke groep die in eigen land aande top staat. Er moet voordien nog heel wat gebeuren. De groep heeft nog geen duidelijk visitekaartje in de vorm van een hitsingle– daar wordt hard aan gewerkt”. In oktober zou de groep de Atlantische Oceaan oversteken.
In een interview met Tubantia lieten de jongens weten dat ze hun muziek gingen veranderen. “Meer nog dan op de ‘The Mountain Queen’, zul je [dan] een strak idee bemerken. Je moet toch echt zoeken naar het commerciële in je werk. Er moet brood op de plank zijn. Commercie is een zwaar beladen woord in ons land. Maar we hebben langzamerhand ook een nieuw publiek in de zaal gekregen, dat het a-tonale, het experimentele niet begrijpt. Voor hen is muziek meer een lichamelijke beleving. We hebben in het buitenland gemerkt dat onze muziek er swingt. Het is voor ons een taak daar verder aan te werken.
We gaan in de komende periode terug naar de eenvoud. Met de blazers minder op de vóórgrond. We gaan de dingen wat simpeler benaderen, het geheel aanvaardbaarder maken. Dat de gewone man ook met zijn voet op en neer kan gaan. Maar we willen ook het aandachtig luisterende publiek tevreden stellen.
In het begin zaten we vooral aan de rand van het popgebied met onze muziek. De toernees hebben daar veel aan veranderd. Het zal een soort tijdloze muziek worden, we gaan terug naar het swingende, zoals in de pubrock. Pete Townshend van The Who vertelde ons dat nu de tijd rijp is voor de muziek van Alquin. Met name in Engeland ligt het klimaat gunstig voor ons, dacht hij”.
Paul vertrekt
Paul Weststrate zou de veranderingen slechts gedeeltelijk meemaken. Op 16 september kondigde hij officieel aan dat hij de groep ging verlaten. Hij moest immers in militaire dienst. In zijn zorgvuldige exit-strategie paste dat Job Tarenskeen na een overgangsperiode van een half jaar zijn plaats zou innemen. En Paul had zijn kennis Michel van Dijk (toen nog frontman bij Brainbox) gevraagd om te verkennen of hij bij Alquin wilde komen zingen.
Binnen enkele weken was de knoop doorgehakt.
Tijdens de gesprekken liet Paul me zijn dagboek zien. Naast beschrijvingen van het plezier met elkaar, succesvolle optredens, en hoe geweldig het was om samen mooie muziek te maken, waren er ook pagina’s vol geschreven over problemen. Het ononderbroken 24/7 alles moeten wegcijferen voor het gezamenlijk ideaal – de band – werd hem teveel. Van een privé-leven kwam niets terecht. Hij was de nadelen beu. Daarover las je niets in de pers. De dienstplicht kwam rationeel gezien niet helemaal ongelegen.
pagina uit dagboek
Nobody can wait forever
Eind 1974 publiceerde Oor een groot artikel over Michel van Dijk. Het artikel vatte de koe meteen bij de horens. Bert van der Kamp: “Voor wie het nog niet wist: Alquin heeft een nieuwe zanger. Een ontwikkeling, die, zo bleek mij, op vrij natuurlijke wijze voortvloeide uit de ervaringen die de band vooral het laatste jaar heeft opgedaan. Er mag geen onduidelijkheid over bestaan: Alquin is op de eerste plaats een rock & roll band en een van de beste, als je het mij vraagt. Kortere composities (vooral van Ferdinand Bakker), meer teksten (Job Tarenskeen) maakten de behoefte aan een lead-zanger, een frontman urgent.
Het moest iemand zijn met ervaring, iemand die wist wat het betekent om op een podium te staan. Daarnaast moest het iemand zijn met genoeg levenservaring om datgene waar het in de muziek van de groep om gaat na te voelen en te interpreteren. En o ja: hij moest natuurlijk een goeie stem hebben en ’n beetje kunnen zingen”.
Elders in het artikel: “Michel kwam bij Alquin, een groep die zich juist in een belangrijke overgangsfase bevond. Terug van vakantie bezon men zich op de nabije toekomst. Ferdinand Bakker had een aantal nieuwe nummers geschreven, die nogal afweken van wat men van hem gewend was”.
Volgens hem was het geen bewuste concessie ten opzichte van de commercie. “Ik liep al een tijdje met een onbevredigend gevoel rond. Ik vond dat we het met de groep over een andere boeg moesten gooien.
Kijk: toen we begonnen, waren we erg freakerig bezig en om een of andere reden zijn we daar nooit helemaal los van gekomen. Vooral de laatste tijd echter groeide de behoefte om gewoon rock & roll te gaan maken en dat betekent dus automatisch kortere nummers.
Voor mijn gevoel is dat een heel natuurlijke ontwikkeling. Van het maken van lange nummers moet je je niet te veel voorstellen. Geef me een paar dagen en ik maak van een kort nummer een stuk van 20 minuten: een loopje hier, twee blazers daar, wat terug nemen, dan wordt het tijd voor een break, een stukje fluit erin, wat etherisch gerinkel erbij, langzamerhand opbouwen naar een climax toe... zo kun je het doen, maar je schiet er niets mee op, want wat je over staat te brengen is precies hetzelfde.
Dat wil niet zeggen dat ik niet graag ook wat langere nummers speel, want je kan er lekker in uitfreaken. Ik wil wel eens in die gitaar klimmen en een toffe avond hebben. Dat zal natuurlijk niet volledig ophouden.
De reacties die we tot dusverre bij onze optredens hebben gekregen zijn behoorlijk gunstig. Natuurlijk zijn er ook mensen, die afknappen als Michel gaat zingen, mensen die nog in die sfeer zitten, waarin wij twee jaar geleden zaten, maar die mensen mogen voor mij gerust afknappen”.
Wat vond Michel van Dijk van de songs die al geschreven waren vóór zijn komst?
“Ze spraken me niet onmiddellijk aan, maar na enige tijd begon ik er steeds meer in te zien en kon ik ze ook steeds beter gaan zingen”.
Voor Alquin was er geen weg terug meer. Er was flink geïnvesteerd in nieuwe apparatuur, een nieuwe truck, een nieuwe grote lichtinstallatie, maar vooral artistiek en emotioneel. Manager Eric de Bruyn: “Het is een beetje alles of niets. We gaan ook de grote zalen in Nederland bespelen, want met een dergelijke installatie kun je niet meer in een klein clubje gaan staan”.
Vanaf 10 december 1974 bevond Alquin zich met Rodger Bain in de Britse Rockfield studio.
Bert van der Kamp: “Drummer Paul Weststrate, de sympathieke benjamin van de groep, zal er volgend jaar niet meer bij zijn: hij moet in dienst. In zijn plaats zal Job Tarenskeen gaan drummen, die van oorsprong ook drummer was, en die volgens Michel ‘ontzettend swingend’ drumt, ‘erg funky’.
Paul is nog wel mee naar de studio en zal waarschijnlijk nog op de meeste nummers van de nieuwe elpee te horen zijn, maar Job is momenteel flink aan het oefenen. Vooral op uithoudingsvermogen”.
Ook zonder Paul Weststrate spande Alquin zich tot het uiterste in om de wereld te veroveren. Toevallig of niet, het nieuwe album zou ‘Nobody can wait forever’ gaan heten.
Helaas voor de groep, met de single ‘Wheelchair Groupie’, lukte het niet om een hit te scoren – zelfs niet in eigen land. Het nummer werd wel getipt, maar verscheen niet in de zo bepalende top 40. De echte verovering van het buitenland lukte niet. De albums ‘Nobody can wait forever’, ‘Best Kept Secret’ en ‘Alquin on Tour’ werden goed verkocht, maar dat was niet voldoende. Achteraf gezien was er misschien te hoog of te snel gegrepen. Bij de Earring had het ook bijna tien jaar geduurd vóór ‘Radar Love’ de internationale markt (tijdelijk) opende.
Wheelchair Groupie, zonder Paul, met Michel van Dijk (boven rechts)
Nieuw emplooi
Maar hoe dan ook, Paul Weststrate vond zijn emplooi elders. Op Linked.nl kun je hem anno 2023 nog steeds terugvinden. Over zijn verblijf in de popmuziek: “Drummer of the internationally acclaimed popgroup Alquin. Recorded three albums, toured England (several times), Germany (with Golden Earring), France (as support act of The Who) and played continously all over Holland at venues in the club circuit, Pinkpop (1973), theaters, including Paradiso (seven times), Rotterdam Doelen and the Amsterdam Concertgebouw”.
Na zijn diensttijd werkte Paul als journalist bij diverse kranten. Lange tijd was hij managing partner van adviesbureau Awareness. Sinds april 2023 is hij vanuit Oegstgeest beschikbaar als zelfstandig adviseur participatie en communicatie. Weststrate heeft ‘bijzondere aandacht voor maatschappelijke impact en duurzaamheid’.
Harry Knipschild
27 december 2023
Clips
* The Nice, How can we hang on to a dream
* Alquin op tv in Nederland en Engeland
Literatuur
Jos van Noord, ‘Popaanval op Holland Festival’, juli 1972
Jim van Alphen, ‘Festival-concert in Rotterdam met vier groepen’, Parool, 1 juli 1972
Fred van Wijnen, ‘Indrukwekkende pop’, Algemeen Dagblad, 3 juli 1972
‘Alquin in Don Kiesjot’, Limburgsch Dagblad
Berry Zand Scholten, ‘Nederpop in het Concertgebouw’, Telegraaf, 28 oktober 1972
Fred van Wijnen, ‘Alquin in de pop-lift’, Algemeen Dagblad, 23 januari 1973
‘Alquin, een kick voor vaderlandser popmuziek’, Nieuwe Winterswijksche Courant, 6 april 1973
Constant Meijers, ‘Alquin in Engeland’, Oor, 6 juni 1973
Elly de Waard, ‘Twee uur Alquin zonder inzinking’, Volkskrant, 18 juni 1973
Constant Meijers, ‘Pinkpop 1973’, Oor, 30 juni 1973
Thom Olink, Yvonne Parre, ‘Mountain Queen’, Haagsche Courant, 2 november 1973
‘Popgroep Alquin in Nederpopzien’, Tubantia, 8 mei 1974
‘Sinds 1972 snel bergopwaarts’, Tubantia, 11 mei 1974
‘Alquin in de toekomst terug naar de eenvoud’, Tubantia, 11 mei 1974
‘Alquin – a Dutch treat!’, Beat Instrumental, september 1974
Dolf Ruesink, ‘Militaire dienst speelt Alquin parten’, Nieuwe Winterswijksche Courant, 25 oktober 1974
Bert van der Kamp, ‘Michel van Dijk’, Oor, december 1974
- Raadplegingen: 2257