108 - Franciscus Xaverius Kroot (Zwolle) aan het werk in India
In de negentiende eeuw propageerde de katholieke kerk dat in elk gezin tenminste één kind bestemd zou zijn om priester of zuster te worden. De familie Kroot, woonachtig in Zwolle, leverde een meer dan gemiddelde bijdrage. Drie van de vijf zonen richtten hun leven in als missionaris.
Bartholomeus (geb. 1847) werd Jezuïet en stapte in 1882 op de boot naar de Zambesi-missie in Afrika. Antoon (geb. 1849) vertrok in 1876 naar Brits-Indië. Hij was lid van de Britse Mill Hill missieorganisatie, in 1866 gesticht door Herbert Vaughan (1832-1903).
Twee jaar later, in 1878, had Franciscus Xaverius, de jongste van de drie broers, zich eveneens bij Mill Hill aangesloten. Evenals Antoon belandde hij in Madras op de oostkust, de stad in India die tegenwoordig Chennai heet. Franciscus trad op als secretaris van bisschop Joseph Colgan. Alleen, soms ook met broer Antoon, maakte hij lange reizen door het gigantische gebied.
Madras 1867 (nu Chennai)
Inlandse zusters
Franciscus keek vooruit. In Bellary (anno 1888) schreef hij: “Ik heb een plan. Ik wil een klooster oprichten van inlandse nonnen. Door het kuis leven van deze zwarte nonnetjes brengen wij dan een ereboete voor de vreselijke en schandelijke zonden in deze heidense stad. Tevens vinden de meisjes dan een school, waar zij de hele dag blijven en beveiligd zijn tegen de ergernis. De rampzalige schepsels, die reeds door het bederf van de heidense omgeving zijn aangetast, maar boete willen doen, zullen in het klooster een toevluchtsoord vinden. Er zijn reeds twee meisjes van Bellary [nu Ballari] die de belofte gedaan hebben – en twee postulanten. De nonnen staan [dus] klaar”.
Kroot deed aan crowd-funding. Goede gevers zouden beloond worden. “De naam van iedere gever zal in een boek ter eeuwige gedachtenis worden geschreven, zodat in leven en dood gebeden voor hem gestort worden bij de zusters. De namen van hen, die driehonderd gulden geven, worden in steen gegraveerd, opdat hun weldaad de zusters altijd aan hun verplichting van voor hen te bidden, [zal] herinneren”.
Paria’s bekeren
Bekeren en dopen was niet genoeg, besefte de Nederlander in een van de dorpjes. Je moest er bij blijven. “Twaalf jaren geleden werden enige inwoners gedoopt. Maar wegens gebrek aan missionarissen zijn ze weer tot het heidendom teruggekeerd”.
Succes had hij in eerste instantie bij de paria’s (onaanraakbaren). Die konden wel wat Europese hulp gebruiken. “Ze hebben me uitgenodigd om hen in onze heilige godsdienst te onderwijzen. Ik heb de namen van 32 families, die verlangen gedoopt te worden, ingeschreven. Nu deze het voorbeeld hebben gegeven, ontvangen wij van alle kanten aanvragen om onderricht te worden”.
Omgaan met de paria’s ging niet vanzelf. “Wij moesten ons onderwerpen aan de regels der kaste. We moeten ons eigen keukengereedschap meenemen. Het is een paria immers niet toegestaan de potten en pannen van hoger geplaatsten aan te raken. Er kan geen sprake zijn van een verblijf in het huis van een paria. Daarom ben ik verplicht geweest een tent te kopen. Die is tegenwoordig zo gescheurd dat ik hem niet lang meer kan gebruiken”.
Indiase logica
Het zat niet altijd tegen. In een ander dorp slaagde de Zwolse missionaris erin de leider van een kaste te dopen. “We hebben hem de naam Joseph gegeven. Hij is de eerste van de kaste in deze plaats die het ware geloof heeft omhelsd”. Hopelijk zouden er meer leden volgen.
Zo simpel was het echter niet. “Na zijn heilig doopsel heeft God hem een zware ziekte overgezonden. De heidenen zeiden dat zijn ziekte een straf was, omdat hij zich had laten dopen. Zij bespotten en beschimpten hem. Anderen wilden hem zelfs uit de kaste verbannen. Joseph bleef evenwel standvastig en onwankelbaar in zijn geloof”.
Nu de leider definitief tot het ware geloof was overgegaan, probeerde de missionaris nieuwe stappen te zetten. “Zijn echtgenote wordt door ons onderwezen”.
Daar bleef het voorlopig bij. “Haar zuster zou ook gaarne het doopsel ontvangen. Maar haar echtgenoot verzette zich ertegen”.
Kroot had pech. “Ook zij werd door een hevige ziekte bezocht, waarvan zij nog niet geheel hersteld is”.
De dorpelingen legden het op hun eigen manier uit. “Ofschoon ze nog niet gedoopt is, beweren de heidenen dat zij gestraft is, omdat zij de bekering van haar schoonbroer niet bekend maakte”.
De voormalige bewoner van Overijssel had maar één verklaring: “De duivel weet voordeel te trekken uit zulke toevallige ongelukken. Hij strooit zand in de ogen van het arme volk!”
Blijkbaar was er wat anders aan de hand. “Gedurende de ziekte van Joseph stierven er in het dorp vijf of zes heidenen”.
Kroot nam opnieuw het initiatief. “Wij vroegen of deze ongelukkigen misschien gestraft zouden zijn, omdat zij niet gedoopt waren! Natuurlijk wilden zij daarvan de gevolgtrekking niet inzien”.
Opnieuw wist Kroot te scoren. Bij volwassenen was dat moeilijk. Maar een oude man, wat had die te verliezen. Baatte het niet, dan schaadde het niet. “Wij hebben het geluk gehad een eerbiedwaardig grijsaard te dopen. Hij was een der hoofden van de zelfde kaste. Zijn geschiedenis is belangrijk genoeg om ze u mede te delen.
Bij zijn geboorte gaf zijn moeder hem een christen naam, Slivappa (‘sliva’ betekent kruis). Zij deed dit omdat haar andere kinderen, die heidense namen droegen, allen op zeer jeugdige leeftijd gestorven waren, en hoopte nu, dat deze zoon ten minste mocht blijven leven.
Haar hoop werd inderdaad niet teleurgesteld, want hij is nu reeds zeventig jaar. Tien jaar geleden hoorde hij onze christenen bidden. Eén zin, over het vagevuur na de dood, had grote indruk op hem gemaakt. Misschien was hij er bang voor geworden”.
Slivappa liet zich dopen.
Kroot doet verslag
Franciscus Xaverius Kroot
Franciscus, vernoemd naar missiepionier Franciscus Xaverius, deed regelmatig verslag in de missiebladen. Op 29 mei 1890, 132 jaar geleden, correspondeerde hij met de rector van het Sint Joseph College in Mill Hill (Londen). Zijn brief werd een paar maanden later in het maandblad van de organisatie afgedrukt.
Kroot was niet alleen, toen hij met pen en papier in de weer was. “Onophoudelijk word ik bekeken. Op het ogenblik staat er een man of twaalf mij op de vingers te kijken. De missionaris moet altijd een vriendelijk gezicht en een vriendelijk woord hebben voor elk, die hem met een bezoek komt vereren. Je moet de kinderen veroorloven aan je toog te trekken. Als je lief wilt zijn, moet je de kleintjes op je knie laten rijden en ze op lekkernijen onthalen. Dat lijkt grappig, maar het stelt je geduld op de proef. Toch is het van het allergrootste belang om hen aan te halen en tot vrienden te maken.
Elke avond hebben we zo’n twintig of dertig man op het voorplein van onze kapel zitten. Stoelen kan ik hun niet aanbieden, zo rijk ben ik zelf niet. Maar om te tonen dat ik prijs stel op hun bezoek, spreid ik voor elk een mat uit, wat men hier als een bewijs van beleefdheid beschouwt”.
Een missionaris moest aan ‘marketing’ doen.
Een katholieke kapel had een dubbele functie – enerzijds als primitief kerkgebouw, maar ook als gewone verblijfplaats van de Europeanen. “Onze kleine kapel is ongeveer acht ellen lang en negen Engelse voeten hoog. De hitte is er soms ondragelijk in. Volgaarne zouden wij ’s nachts buiten gaan slapen. Maar ongelukkigerwijze valt er dan een dikke dauw, en we moeten ons schikken, hoewel de muskieten en andere insecten ons niet met rust kunnen laten”.
‘Onenigheid’
Samen met broer Antoon (‘Father Anthony’) trok Franciscus rond door Brits-Indië. In een dorpje, rapporteerde de Nederlandse pater, was er onenigheid bij een groep textielarbeiders (wevers, ‘sabe’). “Zij waren in twee partijen verdeeld”.
Kroot gaf een voorbeeld. “Een vrouw, die voornemens was katholiek te worden, werd verhinderd door haar echtgenoot. Deze is zeer boos op haar”.
De missionaris legde uit wat het probleem was. Iemand die overging tot het katholieke geloof mocht bijvoorbeeld niet liegen, niet stelen en moest de zondagsrust in acht nemen. “In uw godsdienst, zeggen de heidenen, is het verboden leugens te vertellen. Maar wij moeten leugens vertellen om ons werk aan de man te brengen. U zegt ons niet te stelen. Maar hoe zullen onze buffels blijven leven als wij geen gras stelen? U legt uw christenen op, één dag in de week zich van slafelijke arbeid te onthouden. Maar wat zal er van onze velden komen als we op die dag niet werken?”
Antoon Kroot
De twee broers Kroot deden rustig aan. Ze trokken zich terug in een kapel en baden hun brevier. “Een oud man, een van onze christenen, wachtte ons op aan de deur. Plotseling voelde hij zich onwel en keerde huiswaarts. Maar nauwelijks was hij in zijn hut of hij viel dood in zijn hangmat”.
Het lijk van de man werd meteen in een doek gewikkeld (doodskisten waren een ‘ongekende weelde’). “Ik las de gebeden voor de rust van zijn ziel”.
Opnieuw kwam Kroot terug op het belang om vrouwen voor het geloof en de missie te winnen. “We hebben hier twee zusters, die een groot aantal liederen kennen en ze zeer goed zingen. Denk echter niet dat de lieden hier van onze Europese muziek houden. Ze hebben een eigen soort muziek. Men houdt hier bijzonder van ‘leven in de brouwerij’. Hoe meer lawaai, hoe mooier.
Hun gezangen zijn meestal hymnen ter ere van de Heilige Maagd, andere ter ere van de Heilige Franciscus Xaverius. Een waarin een zondaar de heilige Petrus verzoekt hem de deuren des hemels te openen, wat hem natuurlijk wordt geweigerd”.
Wie zich nog niet bekeerd had werd door het gezang van de zusters wel eens over de streep getrokken. “De heidenen luisteren met zeer veel genoegen naar deze liederen en leren op die wijze veel aangaande onze heilige godsdienst”.
Kroot gaf nóg een voorbeeld over de door hem geconstateerde onenigheid. “Er heeft een grote redetwist plaats gehad tussen een man uit de koopmans kaste, en een der wevers.
Deze, alhoewel een heiden, zette de dwaasheden van de leerstellingen der hindoes met zulk een takt uiteen, dat we erover verwonderd stonden, en de komali (koopman) de vlag voor hem moest strijken. Het wonderlijke van de zaak was dat de komali de ganse tijd dacht dat hij met een christen te doen had.
Is het nu niet onbegrijpelijk dat deze wever nog immer een heiden is? Hij kent onze gebeden en onze catechismus en is goed bekend met de fabels der heidense goden en godinnen, zodat hij in het geheel niet bevreesd is voor een redetwist met de brahmanen [leden van de hoogste kaste, die der ‘priesters’]. En toch ontbreekt hem de moed om christen te worden. Zo groot is de macht van menselijk opzicht en wereldgezindheid.
Kroot bleef vertrouwen houden. “We hopen dat onze toekomstige missionarissen te Mill Hill en Rozendaal goed zullen bidden en langzamerhand zullen we een groot aantal bekeerlingen hebben in dit gedeelte van onze missie.
De heidenen zijn vriendelijk jegens ons gestemd en tonen hun achting door kleine geschenken. Zij zijn ten zeerste vereerd wanneer wij hun een bezoek brengen en enige ogenblikken op hun hangmat zitten (door iemand te veroorloven op een hangmat te zitten, bewijst men grote eer).
Wij hopen daarom met vertrouwen dat met Gods onmisbare zegen, en door de voorbede van onze lieve Moeder in de hemel, die zo terecht de biddende Almacht genoemd wordt, de duivel overwonnen, en vele zielen tot de kerk van Christus mogen gebracht worden”.
fragment uit artikel
Vier maanden later
Op 4 oktober, nauwelijks vier maanden later, bleek dat het optimisme van Franciscus terecht was geweest. Wederom schreef hij aan de rector in Engeland.
“Tot mijn grote vreugde kan ik u thans een schoon verslag over ons bekeringswerk zenden. God heeft onze arbeid rijkelijk gezegend, hetgeen wij voorzeker danken aan de gebeden van zovelen, die een waar belang stellen in de bekering der heidenen”.
Op 21 juni had hij in zijn dagboek opgetekend: “Heden heb ik Pullaja en zijn zoon gedoopt. Bij mijn volgend bezoek zal ook zijn echtgenote met de twee overige kinderen het heilig doopsel ontvangen”.
De Nederlandse pater legde uit hoe het gegaan was. “De bekering van deze Pullaja is een der voorbeelden waarin wij zo duidelijk zien dat het heilig geloof een gave is van de goede God. Ongetwijfeld zult u met belangstelling de voornaamste omstandigheden vernemen, die de bekering van deze man vooraf gingen en vergezelden.
Reeds bij mijn vorige bezoek aan dit dorp had ik kennis met hem gemaakt. Pullaja is namelijk de zelfde wever, waarover ik u reeds vroeger heb geschreven, de zelfde man die in een redetwist met een andere heiden het katholiek geloof openlijk verdedigde.
Ik was getuige van deze zonderlinge strijd en stond geheel verbaasd over de juistheid en kracht, waarmede Pullaja, ofschoon toen nog een heiden, de valsheid van de leerstellingen der hindoes aantoonde”.
Franciscus rook succes. “Met belangstelling had ik het gesprek gevolgd. Ik meende te kunnen hopen, de zo goed ontwikkelde Pullaja weldra onder mijn katholieken te mogen tellen”.
Hij ging tot handelen over. “Zodra zich de gelegenheid aanbood, begaf ik mij naar zijn woning. Ik werd uiterst vriendelijk ontvangen. Pullaja scheen zeer vereerd te zijn met mijn bezoek.
Weldra kwam het gesprek op het geloof. Ik vernam dat hij de katholieke gebeden en zelfs de catechismus vrij goed kende. Hoe duidelijk bleek het toen, dat de mens niet in staat is uit zich zelf het heilig geloof te omhelzen en dat God ons deze grote schat moet schenken.
Deze man was ten volle overtuigd van de waarheid van het katholiek geloof, zelfs kende hij al onze gebruiken en gebeden. Toch was hij er niet toe te bewegen het katholiek geloof te omhelzen. Door menselijk opzicht gedreven weigerde hij zijn dwaling af te zweren. Alles beproefde ik hem van zijn noodlottig voornemen af te brengen. Niets mocht baten. Treurig verliet ik zijn woning”.
Het zag er naar uit dat de man ‘in zijn dwaling zou voortleven en jammerlijk daarin zou sterven’.
Toch succes
In zijn brief aan de rector in Londen kon de Nederlander desondanks een goed bericht sturen. Pullaja was alsnog bekeerd en had bij de doop een nieuwe naam gekregen: Zacharias.
Het uur van de genade was aangebroken, schreef hij. Toen broer Antoon het dorp bezocht, constateerde deze dat zijn twee maanden oude zoontje zwaar ziek was. “Elk ogenblik kon men de dood verwachten”.
Franciscus meende te weten wat er in het hoofd van Pullaja omging. “De vader, zo goed bekend met de katholieke leer, besefte ten volle het grote gevaar, waarin de ziel van zijn arm kind zich bevond. Zodra hij vernam dat mijn broer in het dorp was aangekomen, snelde hij aanstonds tot hem en smeekte hem zijn stervend kind te dopen.
Natuurlijk was mijn broer ogenblikkelijk bereid zijn wens te vervullen. Nog die zelfde dag werd de kleine zieke gedoopt. Thans kon Pullaja zonder vrees de dood van zijn kind tegemoet zien”.
De baby kreeg de naam Paulus.
Het pakte nog beter uit. “God had het anders beschikt. De vader, die op zulk een treffende wijze getoond had dat hij zijn kind met een warme, zuivere liefde beminde, werd rijkelijk door God voor deze weldaad beloond. Na het heilig doopsel nam de ziekte een gunstige wending. Met de dag nam de kleine in beterschap toe en weldra zagen de verheugde ouders hun kind volkomen hersteld”.
De onverwachte genezing van Paulus bracht de vader volgens Franciscus op andere gedachten. “Weldra besloot hij zelf zijn dwaling af te zweren”.
Het duurde niet lang of ook Pullaja ging over tot het katholieke geloof. Daarbij bleef het niet. “Na enige weken zal ook zijn vrouw met de overige kinderen gedoopt worden. Dan is het getal katholieke huisgezinnen wederom met één vermeerderd”.
Franciscus en Antoon waren in de wolken. “Gods genade heeft zichtbaar onder deze arme bevolking gewerkt. Sedert 1 juni van dit jaar hebben wij beiden, mijn broer en ik, zestig volwassenen gedoopt. Welk een grote verandering heeft hier plaats gehad! Jarenlang hadden wij slechts één katholiek. Langzamerhand mochten wij erin slagen anderen voor het heilig geloof te winnen. Thans is er onder de wevers nog slechts één heidens huisgezin. Moge de goede God ook aan dit huisgezin weldra de gave van het geloof schenken”.
Ook elders ging het goed in 1890. “God heeft Gudipadoe rijkelijk gezegend. In de vorige maand hebben wij er aan twee en tachtig personen het heilig doopsel toegediend, zodat wij er thans 132 katholieken hebben, de kinderen hieronder begrepen. Ruim veertig ontvangen onderricht. Deze zullen gedoopt worden, zodra zij hun gebeden kennen.
Gudipadoe bezit thans ook een eigen kapel. Deze arme lieden hebben zich hiervoor alles getroost. Met recht kunnen zij groot gaan op hun kapel met afzonderlijke woning voor de missionaris. De onkosten bedroegen niet minder dan 83.000 piece. Schrik niet voor dit grote getal, want in Hollands geld vertegenwoordigt het slechts een waarde van 420 gulden. Gij kunt hieruit afleiden wat al meesterstukken van bouwkunde onze kapellen moesten zijn als een van de beste slechts 420 gulden kost”.
Paria’s en sudra’s
paria’s
Opnieuw betrof het paria’s. “Hoe groot is toch de liefde van God! Om de harten van deze inboorlingen te winnen, gewaardigt hij zich in deze hutten neder te dalen. De katholieken van Gudipadoe zijn allen paria’s, dat wil zeggen mensen van de laagste stand in Indië. Zij behoren tot geen enkele kaste”.
De praktijk was weerbarstig. Door hun succes met de paria’s hadden de Europese paters problemen in de aanpak van ‘gewone inboorlingen’ in Brits-Indië. “Het is voor ons zeer moeilijk om bekeerlingen te maken onder de sudra’s. Dat zijn mensen die tot een of andere kaste behoren. Het is u bekend, welk een afschuw de sudra’s voor de paria gevoelen. Elke sudra, die slechts een paria aanraakt, is besmet.
Hoe zullen wij hen dus overhalen om met de paria’s in één plaats te komen? Daarentegen weten de sudra’s dat wij ook paria’s aanraken bij het toedienen van het heilig doopsel”.
Kroot had gelukkig hulp gekregen. “Deze laatste moeilijkheid is door de brahmin-boekhouder opgelost. Deze brahmin is ons zeer genegen, zonder evenwel enig plan te hebben om zelf katholiek te worden. Hij heeft de sudra’s uitgelegd dat een katholiek priester niet besmet wordt als hij een paria aanraakt. Want als hij een paria aanraakt doet hij dit om in zijn ziel het geestelijke merkteken te drukken. Deze uitlegging is door alle sudra’s aangenomen.
Het is moeilijk te zeggen wat wij van dit alles kunnen verwachten. Reeds heeft een der sudra’s aan mijn catechist [inlandse helper] gezegd dat hij katholiek zou worden. Ik kan het evenwel moeilijk geloven want die zelfde man was steeds gereed om ons moeilijkheden voor te stellen”.
Langzamerhand kwam Franciscus tot de conclusie hoe ingewikkeld het bekeringswerk in de praktijk wel was. “De geheimen van ons heilig geloof zijn niet de grote struikelblokken voor de heiden. Menselijk opzicht, familiebanden, het systeem der kaste en in vele gevallen een bedorven hart en de vrees om een gestrenger leven te leiden, ziedaar de grote en eigenlijke moeilijkheden, die de bekering van zovelen verhinderen.
Met deze bezwaren voor ogen vraagt de missionaris zich dikwijls af met de godvruchtige vrouwen: ‘Wie zal ons de steen van hun hart wentelen?’ Doch dan denkt hij aan de hulp van zovele godvruchtige zielen, die door hun gebeden en aalmoezen tonen dat zij een waar belang stellen in het werk der vreemde missiën”.
Hij verwees naar de omstandigheden in een ander dorp (Masaram). Daar waren de eerste bekeerlingen gedoopt. “Deze behoren allen tot de kaste. Meerderen zijn er onder constructie. Enigen hebben zich echter terug getrokken uit vrees van onterfd te worden”.
De overgang naar het ware geloof, besefte Kroot, had soms meer met materiële of sociale dan met religieuze omstandigheden te maken.
Franciscus Kroot in 2022
De tijd is voorbij dat katholieke missionarissen de wereld doortrokken om niet-katholieken te bewegen zich te laten dopen en vervolgens het leven van een katholiek te gaan leiden. “Wegens gebrek aan missionarissen zijn ze weer tot het heidendom teruggekeerd”, poneerde Francis Xaverius al in 1888.
De Nederlandse pater heeft zijn sporen echter nagelaten in het huidige India. Dat kun je op internet vinden, zelfs in een filmpje op YouTube.
Op de website van de Sisters Of Our Lady of Fatima is te lezen dat hij de stichter is geworden van de congregatie, ‘women of God at the service of people’. De organisatie, onder leiding van zuster Maria Goretti Amaladoss, telt 459 zusters. Zeventien vrouwen worden momenteel opgeleid.
Op de homepage is hun mission statement te lezen: “Inspired by the message of Our Lady of Fatima and ignited by the zeal of Our Founder Msgr Francis Xavier Kroot, we, the Fatima Sisters, share the Good News of Jesus Christ with all and promote human well-being with a preferential love for the poor, women and children”.
Graf in Pune, India
Op de site staat tevens een biografie van de missionaris die in Zwolle geboren was: “Msgr. Francis Xavier Kroot, a Mill Hill Missionary and the Founder of the Fatima Sisters. He was outstanding in priestly piety, and robust pastoral and missionary zeal. Born on 7 December 1854 at Zwolle, Holland, young Francis, felt a call to the missionary life and joined the Mill Hill Missionary Society, London, wherein his older brother Anthony Kroot was already studying. He was ordained on 9 June 1878.
Landed in India at the age of 24, he served as a pastor with outstanding zeal at Madras, Poonamallee, Bellary, Kurnool and Nellore. Moved by the plight of the poor women and children, he founded an Indian congregation of Fatima Sisters.
Due to his weak health, he was forced to go to Europe for treatment, accompanied by his brother, Fr Anthony Kroot. But on the way, he was admitted at the St. Mary of the Angels’ Hospital, at Hyères, France, where he died on 5 January 1900. In June 1988, his mortal remains were brought to Pune and interred at Fatima Sisters Generalate chapel, in 1988 [!]. May God soon grant him the honours of the altar”.
Voor Franciscus Xaverius Kroot is in India zelfs een standbeeld opgericht.
monument voor Franciscus Xaverius Kroot in India
Harry Knipschild
21 november 2022
clip
Literatuur te vinden in
‘Engelsch Indië’, Katholieke Missiën, 1878-1879
Annalen Heilige Kindsheid 1888
Missieblad Mill Hill, juni 1890, augustus 1890, mei 1891
Website Sisters of Our Lady of Fatima
- Raadplegingen: 2623