17 - Daendels in en uit Frankrijk
Tegen het einde van de achttiende eeuw was er in ons land sprake van een politieke tweedeling. De gevestigde macht, de stadhouder en een groot deel van de politieke elite in de steden, zocht zijn heil in Londen. Een nieuwe generatie ondernemende mannen oriënteerde zich daarentegen op Frankrijk.
De regering van de Franse koning Lodewijk XVI, in conflict met de Engelsen, bood steun aan zijn aanhangers in de Nederlandse Republiek, de patriotten – maar niet genoeg. Toen die zich gingen verzetten tegen het bewind van Willem V en zijn echtgenote Wilhelmina, zuster van de koning van Pruisen (Friedrich Wilhelm II, 1744-1797), schoten de Fransen tekort. Van hun belofte, dat ze hun Nederlandse bondgenoten ter zijde zouden staan, kwam onvoldoende terecht toen het erop aankwam – met name na de inname van Hattem in 1786 door de eigen troepen van de stadhouder en de inval van een Pruisisch leger in 1787 na het incident bij Goejanverwellesluis, een dorp in de omgeving van Gouda.
Friedrich Wilhelm II, koning van Pruisen
Wraak, geen verzoening
Recentelijk hebben historici veel onderzoek gedaan naar hetgeen zich afspeelde in de bovenste helft van ons land nadat de Pruisen het stadhouderlijke echtpaar terug aan de macht hadden gebracht. In zijn biografie van Cornelis Kraijenhoff tekende Wilfried Uitterhoeve uitgebreid hoe vooraanstaande burgers in Amsterdam geknecht werden. Intelligente mensen werd de mond gesnoerd.
Ook Joost Rosendaal gaf anno 2003 in zijn boek Bataven! tal van voorbeelden over hoe de tegenstanders van de stadhouder aangepakt werden – konden worden omdat de Fransen hen op het beslissende moment in de steek hadden gelaten.
Over Amsterdam schreef Rosendaal: “Er brak een Oranjeterreur van ongekende omvang uit. Het Oranjevolk richtte aan duizenden huizen vernielingen aan en plunderde een aanzienlijk deel daarvan”. Overal waren de huizen vooraf gemerkt en de plundering was van enige regie voorzien. Het ‘volk’ en de militairen gaven spontaan uitvoering aan de zuiveringen. Vervolging van plunderaars vond nauwelijks plaats.
De Oranjeterreur, aldus de auteur, bleef niet beperkt tot materieel geweld. Fysieke intimidatie was eveneens aan de orde van de dag. Pruisische huzaren sleepten bijvoorbeeld de patriotse predikant Kluwe uit Sluipwijk (bij Gouda) achter een tweetal paarden mee. Predikant Van den Bosch uit Zoetermeer verdronk in een sloot toen hij op de vlucht sloeg voor zijn mishandelaars. Een burgemeester van Alphen werd geslagen, met messen en spelden gestoken, bijna verdronken en achter een paard gesleept. Andere patriotten raakten voorgoed invalide nadat de Pruisen hun handen braken.
Krijgsgevangenen ondergingen een collectieve mishandeling. Honderden soldaten en officieren werden onder erbarmelijke omstandigheden opgesloten in Wesel, in vochtige Pruisische kerkers. Niet iedereen overleefde deze aanpak.
Prinses Wilhelmina van Pruisen, echtgenote van stadhouder Willem V, bleef niet achter. Op 11 oktober 1787 gaf ze aan wie allemaal politiek verantwoordelijk waren voor de belediging, haar bij Goejanverwellesluis aangedaan. Zo kwam een eerste politieke zuiveringsoperatie in gang.
Om kort te gaan: van een landelijke verzoening was voorlopig geen sprake. Eerder van het tegendeel: stadhouderlijke wraak.
Franse houding
De Fransen waren minder slagvaardig dan de Pruisen. De regering van Lodewijk XVI was immers steeds verdeeld. Toen het er militair op aan kwam, ontvingen de patriotten dan ook niet de steun waar ze op gerekend, in elk geval op gehoopt, hadden. Velen van hen vluchtten alle kanten het land uit toen bleek hoe hard ze werden aangepakt door het regime dat met buitenlandse hulp weer aan de macht gekomen was. Ze kwamen terecht in België, Amerika, diverse Duitse staten en – je kon het verwachten – Frankrijk. De voormalige patriotten kregen een nieuwe naam: bataven.
Saint-Priest, de Franse ambassadeur die bestemd was voor Nederland, kwam in Antwerpen in contact met de Frans-gezinde patriotten die er vandoor gegaan waren. Rosendaal: “Hij was diep onder de indruk van de verhalen en werd de belangrijkste architect van de Franse politiek ten aanzien van de vluchtelingen. Hij verzocht een aantal prominente mannen een commissie te formeren die de vluchtelingen en hun schade zou registreren”. ‘Redden wat er nog te redden viel van het Franse systeem’ was de kern van de Franse politiek.
Een afgevaardigde van de patriotten presenteerde hun wensen aan minister Montmorin. Frankrijk diende de vluchtelingen bijeen te brengen en hun een aantrekkelijk bestaan te verzekeren.
Saint-Priest ondersteunde hun verlangen. De alliantie van Frankrijk met de patriotten had immers Londen en Berlijn geprovoceerd. Het betaamde de koning en zijn regering om de vele beloften van protectie en gastvrijheid na te komen die men gedaan had.
De Franse regering zette zich in om de Nederlanders op te vangen. In het katholieke land mochten ze zelfs hun eigen religie uitoefenen. Om de zaken te vergemakkelijken kregen de patriotten tevens een (betaalde) rol in het Franse leger aangeboden – met een eigen legioen. Er werden plannen gesmeed om een Nederlandse patriottische kolonie te stichten, die wellicht een positieve bijdrage aan de Franse schatkist kon opleveren.
Van al die mooie plannen kwam niet veel terecht. De meeste patriotten belandden op de noordwestpunt van Frankrijk waar ze met staatssteun een bestaan probeerden op te bouwen. Saint Omer (Sint Omaars), de Frans-Vlaamse stad, speelde een centrale rol.
Daendels in Frankrijk
In zijn Daendels-boek legde Paul van ’t Veer vast dat ook Herman Willem de wijk naar het buitenland nam. “Het is waarschijnlijk, hoewel niet te bewijzen, dat Daendels zich met zijn vrouw, die in verwachting was, aanvankelijk naar Brussel begaf en zich daar, als zovelen, aanmeldde om in aanmerking te komen voor Franse financiële onderstand”.
In Brussel, aldus de auteur, bleek dat de wettigheid van het haastige Duitse huwelijk niet zonder meer vast stond. Daarmee kwam de financiële steun uit Frankrijk in gevaar. Het echtpaar reisde naar Kampen (Overijsssel) voor een tweede verbintenis, op 9 maart 1788. Een paar dagen eerder kwam hun eerste kind levenloos ter aarde. De oranje-gezinde ouders van Aleida hadden alsnog toestemming voor het huwelijk van hun dochter gegeven.
Het nog kinderloze echtpaar vestigde zich anno 1788, een jaar voor het uitbreken van de Franse Revolutie, eveneens in Vlaams Frankrijk. Herman Willem en Aleida vonden onderdak in een voormalig, leegstaand Jezuietenklooster op de heuvel bij Watten, dichtbij St. Omer. Ze kwamen nu in aanmerking voor steun.
In zijn Daendels-boek schreef Isidore Mendels: “Alleen zij die van een certificaat van patriottisme voorzien waren, hun door een daartoe benoemde commissie te Brussel afgegeven, hadden recht op ondersteuning. De uitbetaling gebeurde door Court van Beyma uit West-Dongeradeel. Johan Valckenaer, gewezen hoogleraar te Franeker, stond hem terzijde – volgens eigen bewering als mede-commissaris, volgens Van Beyma als secretaris. Het duurde niet lang of de beide vrienden waren in de bitterste tegenstanders veranderd en de patriotten in twee vijandige kampen verdeeld, de Valckenisten en de Beymanisten”.
Het lijkt me meer dan logisch dat er in deze voor de vluchtelingen benarde omstandigheden onderlinge spanningen boven kwamen drijven, bijvoorbeeld over het beperkte geld en allerlei andere ongemakken. Maar er was meer aan de hand. Moesten de uitgewekenen zich voor altijd neerleggen bij de voor hen zo ongewenste enorme veranderingen en hun hand blijven ophouden bij de Franse overheid? Of was het beter de aanwezigheid als tijdelijk te beschouwen en krijgsplannen te maken om het alsnog voor het zeggen te krijgen in het vaderland?
Daendels steunde Valckenaer, schreef Mendels. “Ernstig ontried hij de aanstaande kolonisten, die voorlopig in de kazerne te St. Omer gevestigd waren, zich tegen de Franse autoriteiten te keren omdat die de vluchtelingen wel eens uit Frankrijk zouden kunnen jagen. Men moest Valckenaer geloven en zich niet verzetten tegen het stichten van een kolonie ‘waarvoor miljoenen franks bij het ministerie klaar lagen’”.
De Fransen schaarden zich achter Valckenaer en vervingen Beyma door Collignon. Binnen de Nederlandse uitwijkelingen liepen de spanningen hoog op. Ter bescherming van zijn eer begon Beyma een proces tegen Daendels.
De tegenstellingen ontaardden tevens in ‘daden’. Mendels maakte melding van een fysieke uitbarsting op 10 september 1789, twee maanden na het uitbreken van de revolutie, elders in het land. “Daendels was met zijn vrouw bij een vriend in Duinkerken uitgenodigd. Tijdens het diner vield baron Aylva, aanhanger van Beyma, zo geweldig uit dat Aleida in zwijm viel. Toen zij bijgekomen was, haalde Daendels twee pistolen tevoorschijn en verzocht de baron er een uit te kiezen. Aylva wilde echter niet duelleren”.
Daendels was blijkbaar niet bang om in Frankrijk met wapens om te gaan. Dat had hij in eigen land al gedaan.
Daendels in handel en wapens
De onderlinge twisten duurden voort. Mendels: “Er werd zelfs een aanslag op het leven van Daendels beraamd”. Voor de Hattemer zou dat aanleiding geweest zijn om zich vanuit Duinkerken met echte zaken te gaan bemoeien, met name de handel. Het bedrijf Daendels, Gelderman & Co (1791) hield zich volgens Paul van ’t Veer succesvol bezig met de import van geweren. “Hij besefte dat de gebeurtenissen in Parijs, hoe ze dan ook precies mochten uitpakken, een geheel nieuwe situatie zouden scheppen”. Langzaam maar zeker kwam Daendels in militaire sferen terecht. “Hij legde contacten met militairen in ballingschap”.
In Nederland had Herman Willem zich in het Hattemse exercitiegenootschap gemanifesteerd, later in de Gelderse brigade die vergeefs optrad in Utrecht en Amsterdam. In Frankrijk beland was Daendels actief met de oprichting van een Bataafs legioen, aan het hoofd waarvan hij later het bevrijde vaderland zou kunnen binnenrukken. Als eeuwige banneling, bedreigd met de doodstraf, had hij daar, lijkt me, alle aanleiding voor. In tegenstelling tot bij andere voormalige patriotten had stadhouder Willem V geen enkele clementie met hem ten toon gespreid.
In een artikel in 1991 sprak Joost Rosendaal over Daendels’ ‘duizeling wekkende militaire carrière in het Franse leger’. In zoverre was dat niet uitzonderlijk omdat iedereen die voor de Franse republiek wilde vechten en er zijn leven voor wilde wagen, meer dan welkom was. De rangen moesten snel opgevuld worden.
Onder invloed van de revolutionaire ontwikkelingen in Frankrijk, aldus de auteur, vond bij Daendels in het voorjaar van 1792 de omslag plaats. “Hij wilde niet langer aan de zijlijn staan en wachten tot zijn vaderland bevrijd zou worden”.
Op 18 maart 1792 formuleerde Daendels een memorie over het door Frankrijk te volgen beleid ten aanzien van de actuele situatie in de Nederlanden. Via een generaal belandde dit stuk op het bureau van luitenant-generaal Dumouriez, op dat moment minister van buitenlandse zaken. De aanleiding voor deze memorie was de publieke verwachting dat Frankrijk in oorlog zou komen met Oostenrijk.
Daendels meende dat zodra de Franse troepen de zuidelijke [Oostenrijkse] Nederlanden zouden binnentrekken, er in de Republiek een revolutie zou uitbreken.
Hij prikkelde de Franse autoriteiten door Nederland als een rijk land voor te stellen. De Hollanders zouden hun beurzen wel openstellen voor Franse geldleningen. Nederland binnen vallen was dus aantrekkelijk voor de Franse schatkist. Zo wist de vluchteling de aandacht van de minister te trekken. Herman Willem wilde wel als adviseur optreden.
Dankzij de Franse diplomaat Emmanuel de Hosdan raakten Daendels en de minister eind mei 1792 met elkaar in gespek. Collega-minister Servan (van oorlog) was eveneens van de partij. In de oorlog met de Oostenrijkers, die inderdaad was uitgebroken, was steun van de allochtonen uit het noorden van belang. Het idee van een ‘Bataafs legioen’ binnen het Franse leger, leek aantrekkelijk. In plaats daarvan werd evenwel een vreemdelingenlegioen (Légion Franche Étrangère) opgezet. Rosendaal: “Het eerste vreemdelingenlegioen uit de Franse geschiedenis”.
Herman Willem en zijn zakelijke partner, Jan Gelderman, begonnen zo ongeveer op de onderste tree in het Franse leger. Gelderman hield zich bezig met de toelevering, de foeragering. Daendels kreeg het bevel over het vierde bataljon infanterie. Formeel werd hij nog door de Franse koning in die functie benoemd.
Met zijn bedrijf, aldus Rosendaal, was Daendels de Fransen nog in een ander opzicht behulpzaam in hun oorlogsvoering: hij bespoedigde de verzending uit Londen van 40.000 geweren voor het Franse leger. De aankoop werd gedaan door Abbema, bankier van Daendels’ firma en hiermee een van de grootste wapenhandelaren.
Lakzegel van Daendels, Gelderman & Co
Daendels vecht voor de Fransen
In 1792 kampte het Franse leger met belangrijke problemen, zoals een enorme expansie – van 150.000 man tot 700.000 twee jaar later. Adellijke officieren vluchtten het land uit. Bovendien werd het officierscorps gezuiverd van aristocratische elementen. Kansen dus voor iemand met weliswaar nog beperkte militaire ervaring (in Nederland), maar wel een man die in het revolutionaire leger vocht als burger-soldaat.
Rosendaal: “Uit het ideaal van de burger-soldaat kwam een verheerlijking van de soldatencultuur voort. Het man tegen man gevecht met de bajonet werd bejubeld als de grote kracht van het Franse leger. Ook Daendels was een overtuigd aanhanger van het werken met de bajonet”.
Daendels onderscheidde zich tijdens de zogenaamde Postenoorlog. “Een jaar lang werd strijd geleverd langs de grens tussen de Franse Republiek en de Oostenrijkse Nederlanden [België]. Hierbij werd in talloze gevechten en schermutselingen gevochten om een aantal grensposten. Daendels werd in de buurt van Rijssel [Lille] gelegerd. Hier leerde hij pas goed het kunstje van de oorlog zoals hij het later noemde”.
De strijd om Menen [op de grens bij Kortrijk, september 1793] gaf Daendels gelegenheid om zich als een onverschrokken revolutionair militair te presenteren. Tegenover het Frans-Bataafse leger stond namelijk een belangrijk deel van de Nederlandse landmacht onder bevel van de prinsen Willem en Frederik, de twee zonen van Willem V, die Daendels voor eeuwig verbannen had. Onder leiding van Daendels verdreven de Bataven in een direct man tegen man gevecht de latere koning Willem I en de Nederlandse troepen. Willem was de zoon van prinses Wilhelmina van Pruisen en in 1791 getrouwd met zijn nicht Wilhelmina, eveneens prinses van Pruisen.
De strijd in het zuiden van België was fataal voor het Nederlandse leger: een gewonde prins Frederik slaagde er slechts met moeite in aan krijgsgevangenschap te ontkomn, maar, aldus Rosendaal in 1991, achttien officieren en 132 manschappen uit het Nederlandse leger sneuvelden. Met de gevangen genomen militairen kwam het verlies aan Nederlandse kant op meer dan duizend man.
Het moge duidelijk zijn: Daendels vocht als ‘Fransman’ tegen de landgenoten die hem verdreven hadden. In de strijd moest ook hij tot het gaatje gaan. “Toen zijn paard onder hem vandaan werd geschoten kon hij half liggend, half hangend aan een voorbij rennend paard zijn vege lijf redden. Zijn stoutmoedig optreden bleef niet onopgemerkt”.
Een oversteek te ver
In zijn Daendels-boek gaf Mendels aan dat de Hattemer zich tijdens de slag bij Jemappes (6 november 1792) al onderscheiden had als luitenant-kolonel in het Franse leger. “Onder Dumouriez, commandant van het Franse noordelijke leger, hielp hij de Franse overwinning bevechten, die België in de macht der Fransen bracht”.
De Fransen zetten door. Het rijke Nederland kwam in zicht. Dumouriez kreeg opdracht verder op te rukken. Mendels: “Op 17 februari 1793 trokken de Fransen de Nederlandse grenzen over. Achtereenvolgens vielen Breda, Klundert en Geertruidenberg in hun macht. Begin maart werden aanstalten gemaakt het Hollands Diep over te steken”.
Dat was ‘een oversteek te ver’, zeker voor Daendels. “Meer dan honderd bewapende schepen versperden de overtocht. Op last van Dumouriez ondernam Daendels een hopeloze aanval op het eiland Dordrecht. Hij werd met verlies teruggedreven door het Hollands garnizoen, dat kort te voren met 2000 man Engelse troepen was versterkt”.
Paul van ’t Veer over die zelfde actie: “Hij moest van Antwerpen uit, waar zijn legioen voorzichtigheidshalve enigszins in de achterhoede was gehouden, met achthonderd man infanterie en honderd man cavallerie een snelle doortocht maken naar de Moerdijk en het eiland van Dordrecht. De eerste troepen in het eigenlijk Holland onder Daendels’ bevel!”
Over de mislukking schreef de biograaf: “Het duurde te lang eer hij het bevel kreeg. De nachtelijke overval op de Moerdijk werd – ondanks de persoonlijke moed van de commandant – een grote mislukking. Op de brede rivier patrouilleerden zeker honderd kleine kanonneerboten en bewapende jachten”.
Van ’t Veer wees eveneens op een Britse troepenmacht met meer dan twee keer zoveel manschappen als het vertraagde binnenvallende Franse legertje. “Daendels moest afdeinzen”, met die woorden eindigde hij zijn korte relaas.
Legerleider Dumouriez gaf de verovering van Nederland gedwongen op. Een langer toeven zou niet zonder gevaar geweest zijn. In België braken alom opstanden uit wegens de knevelarijen door Franse regeringscommissarissen. Luik werd door de Fransen verlaten”.
Dumouriez – en daarmee ook Daendels – kreeg bevel van Parijs zonder oponthoud terug te keren. Korte tijd later liep de commandant over naar de tegenpartij. De verovering van Holland kwam op een laag pitje te staan.
In november 1793 werd het Légion Franche Étrangère opgeheven. Joost Rosendaal: “Het vierde bataljon werd omgevormd tot een van de gewone halve brigades van het Franse leger. Door deze reorganisatie waren Daendels en de andere Bataven voor de Fransen niet langer vreemdelingen”.
Nogmaals: Herman Willem was voor de Fransen geen vreemdeling meer.
Klaar voor de tweede aanval op het bewind van stadhouder Willem V
monument voor Lazare Hoche bij Koblenz, op Duitse bodem
De eerste aanval, als je die zo zou willen noemen, was afgeslagen. Mendels: “Bijna een jaar duurde het eer de patriotten weer gegronde hoop konden voeden spoedig de vaderlandse bodem te zullen betreden.
Tegen het einde van 1793 waren de vijanden uit Frankrijk verdreven. De Franse Republiek was als overwinnaar uit de strijd met de verbonden mogendheden tevoorschijn gekomen. Hoche had de Oostenrijkers uit de Elzas verjaagd, Bonaparte had Toulon aan de Engelsen ontrukt. In het voorjaar van 1794 begon de oorlog opnieuw”.
De Fransen maakten plannen om naar België (en Nederland) op te rukken en vervolgens naar Engeland over te steken.
Daendels, inmiddels vastgeketend aan de Franse belangen, speelde het spel mee. In een brief van 19 januari 1794 riep hij de achtergebleven patriotten op nu zelf in actie te komen, onder meer om aan Engeland een dodelijke slag toe te brengen. Mendels: “Zijn bedoeling was duidelijk. De omwenteling moest van Holland zelf uitgaan. In geen geval mochten de Fransen als overwinnaars binnen komen. Integendeel, men moest Parijs aan zich verplichten, door de binnen vallende troepen meteen bij te staan in de voorgenomen landing in Engeland”.
Uit eigen ervaring besefte de Hattemer dat de Fransen niet zachtzinnig optraden tijdens hun invallen. Mendels: “Hij voorzag waarop zulk een bevrijding zou uitlopen. In plaats van Frankrijk tot vriend, zou men het dan als heer krijgen”.
Binnen het Franse leger bleef Daendels zich onderscheiden. Mendels: “Hij verzuimde geenszins zijn dienst bij het leger naar behoren te vullen. Waar persoonlijke moed vereist werd, was Daendels de eerste”. Hij voorzag zijn soldaten bovendien van levensmiddelen.
Het gedrag van de ‘Nederlander’, alweer namens Mendels, zorgde ervoor dat hij steeds verder steeg in de achting van de Franse autoriteiten. “De regering, het comité de salut public, liet zijn moed en beleid niet onbeloond. In april 1794 volgde zijn aanstelling tot brigade-generaal. Dadelijk maakte hij van zijn nieuwe bevoegdheid gebruik om wanorde en plunderingen zo streng mogelijk tegen te gaan”.
fragment uit boek van Mendels
De koers van Daendels berustte dus op twee gedachten. Enerzijds onderscheidde hij zich nadrukkelijk binnen het Franse leger door moed en beleid. Anderzijds probeerde hij te voorkomen dat Nederland een wingebied van de Fransen zou worden als die er met hun legers in zouden slagen de heersende elite, gesteund door de Britten en Pruisen, te verdrijven. De patriotten in Nederland moesten zich volgens hem zelf losmaken van het stadhouderlijk bewind en een nieuwe, onafhankelijke staat uitriepen die de Fransen op gelijk niveau zouden verwelkomen als ze verder naar het noorden trokken.
Dat jaar, 1794, zou het moeten gaan gebeuren. Daendels, sinds 1787 een vluchteling uit Nederland maar zeven jaar later op 32-jarige leeftijd nu een hoge Franse militair, lag ingekwartierd in het westen van België, klaar om de sprong naar zijn eigen Gelderland en de rest van Nederland te maken.
Harry Knipschild
17 augustus 2020
Literatuur
Isidore Mendels, Herman Willem Daendels, vóór zijne benoeming tot gouverneur-generaal van Oost-Indië (1762-1787), Den Haag 1890
Paul van ’t Veer, Daendels. Maarschalk van Holland, Bussum 1983
Joost Rosendaal, ‘Daendels’ stormachtige loopbaan tot burger-generaal’, in F. van Anrooy (red.), Herman Willem Daendels 1762-1818, uitgeverij Matrijs, 1991
Joost Rosendaal, Bataven! Nederlandse vluchtelingen in Frankrijk (1787-1795), Nijmegen 2003
Wilfried Uitterhove, Cornelis Kraijenhoff 1578-1840. Een loopbaan onder vijf regeringsvormen, Nijmegen 2009
- Raadplegingen: 7100