14 - Daendels, patriot in de jaren 1780-1787
In de achttiende eeuw kwamen de Fransen en Britten tegenover elkaar te staan. Dat leidde diverse malen tot internationaal geweld. Tijdens de Zevenjarige Oorlog (1756-1763) delfden de Fransen niet alleen in Europa het onderspit, maar ook op het Amerikaanse continent.
Na allerlei conflicten in de Britse koloniën daar, zoals over gebrek aan democratie (‘no taxation without representation’, 1768) en bij de Boston Tea Party (1773), verklaarde een aantal Amerikanen zich op 4 juli 1776 onafhankelijk van het moederland.
De regering in Londen deed er alles aan om zijn onderdanen op het Amerikaanse continent onder de duim te houden. Van een feitelijke afscheiding was voorlopig nog weinig sprake. Maar de Amerikanen kregen hulp uit Europa. Heel wat Fransen waren bereid mee te vechten tegen de Britse vijand, eerst als vrijwilligers, later met officiële steun van de koning. Ondernemende Nederlanders in de West steunden de vrijheidsstrijders door ze officieel te erkennen en handel met hen te drijven.
Op 19 oktober 1781 moest de Britse legerleider Cornwallis zich in Yorktown overgeven aan de Amerikanen en Fransen. Bij de vrede van Versailles (3 september 1783) werd de Amerikaanse onafhankelijkheid een feit. De eerste van een reeks transatlantische revoluties had zich voltrokken.
Nederland
Andere tijden waren aangebroken, ook in Europa. Een nieuwe generatie ondernemende mannen roerde zich ook nadrukkelijk in ons land. In zijn baanbrekende boek over de Nederlandse geschiedenis wijdde Jonathan Israel een heel hoofdstuk aan de revolutie van de patriotten (1780-1787). “On the morning of 16 September 1781, copies of a revolutionary booklet entitled Aan het volk van Nederland, published anonymously but written by Baron van der Capellen, were found posted up, and strewn, all over the Republic”.
De Amerikaanse revolutie was bezig over te slaan naar het Europese continent – inclusief de Nederlandse Republiek. Als gevolg van de orangistische revolutie van 1747-51 hadden de stadhouders in de ogen van een aantal verlichte en ontwikkelde onderdanen te veel macht gekregen. Ze zagen de stadhouder en het huis van Oranje, aldus Israel, als de ‘principal enemy of freedom’.
Die mannen, patriotten, gingen zich meer en meer roeren. Daarbij kregen ze militaire steun uit Frankrijk, zoals Joost Rosendaal vastlegde in zijn boek Bataven!. Er werden corpsen opgericht waarin Franse (oud)-officieren functies vervulden. Lodewijk XVI, de Franse koning, leende militairen uit. In maart 1785 arriveerde de Franse generaal Mallebois in ons land met een gevolg van 150 Franse officieren. Mallebois, aldus Rosendaal, bleef nauwe banden met het Franse Hof onderhouden, maar raakte door zijn neutrale houding in de controverse patriotten-orangisten in een isolement. Nadat zijn legioen begin 1786 afgedankt was, vervulde hij geen rol van betekenis meer.
Maar enkele van zijn officieren bleven in Nederland en traden in het najaar aan patriotse zijde weer in actieve dienst. Een van hen, ridder De Ternant, werd op 4 juli 1787 zelfs commandant van de troepen in Overijssel. Frankrijk was niet alleen betrokken bij de opstand in Amerika, maar ook bij die van de patriotten in Nederland.
Franse steun voor Nederlandse patriotten
Rosendaal schetste een helder beeld van de tweedeling die er in de eerste helft van de jaren tachtig van de achttiende eeuw gegroeid was tussen de aanhangers van de Brits-gezinde stadhouder en de patriotten die zich oriënteerden op Frankrijk.
“In 1779 ontstonden er twee kampen: de hofpartij of wel orangisten, die neigden tot een keuze voor Engeland, en de patriotten, die uit handelsoverwegingen de voorkeur aan Frankrijk gaven. In eerste instantie waren de regenten [bestuurders] van Amsterdam en Haarlem de woordvoerders van deze laatste groep.
Er ontstond een steeds nauwere samenwerking tussen de Franse regering en de patriotten uit de genoemde Hollandse steden. Ook regenten en kooplieden uit Dordrecht, Rotterdam, Schiedam en Utrecht alsmede edelen en regenten uit Gelderland, Overijssel en Friesland sloten zich hierbij aan.
Het ‘Franse systeem’, het beleid van de Franse minister van Buitenlandse Zaken Vergennes dat gericht was op een bondgenootschappelijke band tussen de Republiek en Frankrijk, begon steeds succesvoller te functioneren”.
In deze tijd opereerden de elf gewesten (provincies) zelfstandig en onafhankelijk van elkaar. De Staten-Generaal hadden een min of meer overkoepelende functie. Rosendaal: “In de Republiek werd de roep om een alliantie met de Franse koning steeds groter. Er werd gepleit voor militaire samenwerking. Vergennes was inmiddels de belangrijkste minister van Lodewijk XVI geworden en via zijn bekwame ambassadeur, De La Vaugyon, groeide zijn invloed in de Republiek. Op 8 september 1784 besloten zes gewesten Frankrijk een bondgenootschap aan te bieden”.
Zover kwam het echter niet. De tegenstellingen tussen de twee Nederlandse partijen hoopten zich op. In het Gelderse stadje Hattem kwam het in 1786 tot een uitbarsting. Gelderland was een bijzonder gewest. De stadhouder had er aanzienlijk meer dan elders in de Republiek in te brengen. Het is dan ook geen wonder dat hij zich juist daar terugtrok toen zijn macht in Holland afbrokkelde. De orangisten hadden het in Gelderland stevig voor het zeggen.
Herman Willem Daendels
Herman Willem Daendels was op 21 oktober 1862 geboren in Hattem. In een provinciale publicatie uit 1989 noteerde de in die plaats woonachtige historicus Cor Groenewold: “De naam Daendels komt van Daniels en de leden van dit geslacht vormden al eeuwen een bekende familie in het IJsselstadje. De familie kende vele telgen die er het burgemeesters- of een ander magisterambt bekleedden. Zo ook de vader van Herman Willem, mr. Burchard Johan Daendels, steenfabrikant, die de functie van schepen en secretaris vervulde – een man van gewicht”.
Gezien deze achtergrond was het niet onlogisch dat Daendels junior werd voorbereid op een bestuurlijke toekomst. Op 19-jarige leeftijd, in 1781, ging hij rechten studeren aan de universiteit van Harderwijk, Gelderland, waar hij een paar jaar later met een proefschrift afzwaaide. Herman Willem mocht zich voortaan meester in de rechten noemen, een mooi uitgangspunt voor een goede ambtelijke carrière.
Universiteit Harderwijk
Harderwijk had een aantal prominente promovendi in zijn curriculum: Jacob Roggeveen, die in het begin van de achttiende eeuw de wereld rondtrok, in Batavia optrad als raadsheer van justitie en Paaseiland ontdekte; Herman Boerhaave, de medicus; de bioloog Carl Linaeus; de natuurkundige Cornelis Kraijenhoff; botanicus Caspar Reinwardt; Jan Nieuwenhuyzen, oprichter van ‘Het Nut’. De ‘Harderwijkers’ manifesteerden zich als praktische wetenschappers en wisten met hun ideeën van zich te laten horen.
Daendels studeerde bij hoogleraar Pieter Roscam, een man die eveneens de nieuwe ideeën verkondigde. In zijn biografie van Cornelis Kraijenhoff poneerde Wilfried Uitterhoeve: “Het klimaat aan de academie in Harderwijk werd uitgesproken patriots. Het gold niet alleen voor de studenten, maar ook voor de hoogleraren. Bijna allen droegen zij bij aan de patriottenkas, het Nationaal Fonds. Roscam behoorde tot de felle openlijke patriotten. Tal van de studiegenoten van Kraijenhoff moeten in hun studentenjaren de grondslag hebben gelegd voor hun radicale politieke activiteit, die naar een hoogtepunt zou gaan in de eerste grote confrontatie zou gaan tussen patriotten en orangisten in 1786/7”. Als belangrijkste voorbeeld noemde hij Daendels.
Hattem
In een publicatie ter gelegenheid van de Daendelslezing in 2011 schreef historicus Willem Frijhoff: “Na zijn promotie in de rechten in Harderwijk vestigde Herman Willem zich als jonge advocaat in zijn geboortestad, waar hij zich in woord en daad sterk maakte voor de patriotse ideeën tot ‘grondwettige herstelling’ van het bestuur van stad en land. In 1785 richtte hij daar het oude Sint Anna Schuttersgilde opnieuw in tot een militair exercitiegenootschap dat in Hattem een politieke rol moest gaan spelen. Zijn vader overleed in datzelfde jaar.
Herman Willem, het achtste kind van dertien, maar de oudste die nog in leven was, was zijn logische opvolger in de magistraat [het stadsbestuur]. De burgerij droeg hem inderdaad voor het schepenambt bij de stadhouder [Willem V] voor.
Die weigerde en benoemde een ander, waarop Daendels het verzet tegen het stadhouderlijk regiem organiseerde. Hattem werd een centrum van agitatie waar patriotten uit andere steden naartoe stroomden”.
Elders in de Republiek waren de tegenstellingen al boven water gekomen, gaf Paul van ’t Veer in zijn Daendelsboek aan. “In tal van steden kwamen afwisselend patriotse en orangistische relletjes voor. In de zomer van 1784 werd eerst in Utrecht, daarna in Holland, het dragen van oranje verboden. In september 1785 verliet Willem V Den Haag als protest tegen het beledigende feit dat de Staten van Holland na een nieuwe oranjerel in de hofstad eigenmachtig bevelen aan het Haagse garnizoen gingen geven.
In het gewest Urecht werd revolutie gemaakt: in de hoofdstad, Wijk bij Duurstede, Amersfoort, overal waren bewegingen gaande om eigen benoemingsrechten te hernemen. In Amersfoort lukte het niet. Daar marcheerde in augustus 1785 prinselijke troepen binnen op verzoek van het stadsbestuur. De democratische beweging werd zo ondrukt. In de stad Utrecht en Wijk bij Duurstede lukte het wel. Daar werd de patriotse democratie gevestigd. De radicale patriotten hadden er gewonnen”.
De confrontatie in Hattem
In Hattem werden de zaken van twee kanten op de spits gedreven. De stadhouder, prins van Oranje, die zich vanuit Den Haag in Gelderland gevestigd had, negeerde de wens om de patriot Daendels in het stadsbestuur op te nemen. In plaats daarvan benoemde hij twee van zijn aanhangers, A.W. Meylink en A.H. Dinckgreve.
Historicus Henk Niemeijer: “Al een dag na de bekendmaking van de nieuwe aanstellingen kwam de gehele magistraat op het stadhuis bijeen. Een grote menigte volk verhinderde Dinckgreve, die onder begeleiding tot voor het stadhuis genaderd was, de doorgang onder het roepen van ‘Kale hondsvot, wou jij burgemeester worden?’ Dinckgreve droop af.
Meylink werd doorgelaten. In het stadhuis verklaarde hij aan de magistraat dat hij voor de eer bedankte en dat andere andere, meer bekwame personen dan hij om de vakante plaats hadden gesolliciteerd”.
Daendels dus, voegde Niemeijer eraan toe en hij ging verder: “Het voorval raakte tot over de grenzen bekend als een doorslaand bewijs van de despotische willekeur van de stadhouder. De Franse revolutionair Honoré de Mirabeau prees de Hattemers die zich manmoedig tegen de stadhouderlijke dwingelandij hadden verzet – ‘Les braves Hattémois le rejettent avec indignation’”.
Oorlog in Hattem
De vlam was in de pan geslagen. De burgers in Amsterdam, die de bui al zagen hangen, drongen aan op terugtrekking van de Hollandse troepen uit Gelderland. Willem V gaf opdracht de Gelderse en Zeeuwse detachementen uit de generaliteitslanden (Brabant en Limburg, rechtstreeks onder bestuur van de Staten-Generaal) te laten overkomen. “Sedert vele jaren had men van een dergelijke overhaasting geen voorbeelden gezien”, meldde een contemporaine bron.
Hattem, aldus Niemeijer, was een slecht verdedigbare vesting. “Maar patriotten van allerlei slag hielpen de Hattemer manschappen met het aanslepen van zandzakken, het opwerpen van schansen en het installeren van geschut. Door de boomgaarden onder de stadsmuren te rooien werd een schootsveld vrijgemaakt. De bomen gebruikten de schutters om de zwakke poorten te barricaderen”.
Er kwam uitgebreide militaire hulp uit Overijssel: Zwolle, Vollenhove, Steenwijk, Goor en Wijhe. Drenthe (Meppel, Hoogeveen) bleef niet achter. Meer troepen, uit het westen, waren onderweg.
Verschillende steden en gewesten deden nog bemiddelingspogingen. Maar op 2 september 1786 gaf Willem V aan generaal-majoor J.C. Spengler het bevel ‘om de orde in Hattem (en Elburg) te herstellen’. De Staten van Gelderland, op de hand van de stadhouder, riepen op 4 september ‘de ongehoorzame stadjes op tot onderwerping aan de werkelijke souverein’.
De troepen van Willem V ondervonden niet veel tegenstand. Zonder één dode, aldus Paul van ’t Veer, trok het garnizoen de stad binnen waaruit menigeen gevlucht was.
De patriotten namen de zaak natuurlijk hoog op. Ze vergeleken Willem met voormalige boosdoeners als ‘de wrede Nero’ en Alva.
Hattem, september 1786
Daendels weg uit Hattem
Ook Herman Willem, 23 jaar, was er vandoor gegaan. Vanuit het ‘vrije’ Zwolle aan de overkant van de IJssel schreef de Hattemer aan een vriend in Amsterdam dat hij zich daar met de complete burgerij van het stadje bevond. “De gruwelen, die door de militie [van Willem V] bedreven zijn en nog begaan worden, gaan alle geloof te boven. De huizen zijn geplunderd. Het geroofde is met wagens weggevoerd. Rijst, olie, zout, zeep, dekens zijn op straat gesmeten en gestolen. De kleren en het linnen van mijn moeder zijn langs de straten gesleept en in stukken gesneden. Deuren, vensters, bureau’s, kasten, ze worden met bijlen en de kolven van geweren open geslagen. Zowel van de voorname als mindere burgers wordt niets overgelaten. Ingezetenen uit de omgeving worden met sabelslagen gedwongen voor de soldaten van de stadhouder te werken. De meeste burgers bezitten niets meer. Wij moeten die arme mensen helpen”.
Aan het einde van de brandbrief luchtte Herman Willem zijn hart: “Wij verlangen niets vuriger dan ons te wreken”.
Op de patriotten in het westen hadden de aanval en de plunderingen grote indruk gemaakt. In zijn Daendels-boek (gebaseerd op intensief archiefonderzoek) schreef Isidore Mendels dat zich in Amsterdam een comité vormde om geld in te zamelen voor de berooide Gelderse patriotten. Ook bij de Staten van Holland, de steunpilaren van het patriottisme, liet men zich niet onbetuigd.
Daendels hield zich koest in Zwolle. Hij waagde het niet in Gelderland terug te keren. Mendels legde uit waarom: “Bij het plakkaat van amnestie, dat de Staten van Gelderland op 17 september 1786 uitvaardigden, werd hij uitgesloten. Willem V had de Staten een missive gezonden, waarin hij als zijn mening te kennen gaf dat veel ingezetenen van Hattem het voornemen hadden om zich aan zijn gezag te onttrekken of zich op een misdadige wijze daartegen te verzetten”.
Van een zachtmoedig optreden kon geen sprake meer zijn. ‘Advocaat Daendels te Hattem’ werd door de stadhouder in persoon aangeduid als een van de personen die niet op clementie hoefden te rekenen.
Daendels in Utrecht
Van Overijssel, zo bleek, had Daendels niet veel meer te wachten dan zijn vrijheid. Weldra bevond hij zich in de stad Utrecht, waar de Frans-gezinde patriotten de macht van de orangisten hadden weten over te nemen. Utrecht was, aldus Paul van ’t Veer, de stad van zulke kordate jongelingen als Quint Ondaatje en Gerrit Paape. Op 12 april 1787 nam de Hattemer er deel aan een nationale politieke manifestatie, een vergadering van gewapende burgercorpsen. “Onnodig te vermelden dat hij in de toenemende radicalisering van deze beweging nog een kans zag om Gelderland te ‘bevrijden’”.
In zijn Utrechtse tijd dacht Herman Willem, inmiddels 24, niet alleen aan zijn politieke toekomst. “Tussen Aleida (19), dochter van orangist C. van Vlierden, en hem was een ‘verboden liefde’ opgebloeid. In een ‘stormachtige nacht’ (9 maart 1787) reed hij in het diepste geheim naar Hattem, schaakte Aleida uit het ouderlijk huis en vluchtte naar Lage bij Bentheim – over de grens”.
In de Duitse stad trad hij met haar in het huwelijk.
Houding van de Fransen
Lodewijk XVI (1788)
In zijn boek over de Bataven schreef Joost Rosendaal dat Frankrijk aanvankelijk officieel neutraal bleef. “De patriotten werd echter regelmatig te verstaan gegeven dat zij op de steun en protectie van de koning [Lodewijk XVI] konden rekenen. In november 1786 werd Gérard de Rayneval, een topdiplomaat en de rechterhand van minister Vergennes, naar de Republiek gezonden om, samen met een Pruisische gezant, te bemiddelen in het conflict tussen de stadhouder en de Staten van Holland”. Wilhelmina, echtgenote van de stadhouder, was de zus van Frederik Willem, sinds augustus 1786 koning van Pruisen.
Willem V wees het bemiddelingsvoorstel echter af.
Rosendaal: “Het werd Rayneval duidelijk dat de prins verjaagd en de patriotse partij in alle opzichten ondersteund moest worden. Na zijn terugkeer in Parijs (januari 1787) bleef deze houding de leidraad van zijn beleid”.
Armand de Montmorin, die Vergennes na diens overlijden (13 februari 1787) opvolgde bij het ministerie van buitenlandse zaken, volgde een soortgelijke koers tegenover de ontwikkelingen in Nederland. Het doel van de Fransen was om een patriotse meerderheid in de Staten van Holland te entameren. Rosendaal: “Ridder de Bourgoing werd naar Den Haag gestuurd om in deze zin richting te geven aan de Franse ambassadeur, markies de Vérac. Verschillende Franse agenten werden ingeschakeld om te adviseren en met geld te assisteren”. Met name Amsterdam, Gouda en Medemblik moesten voor de patriottische aanpak gewonnen worden.
In 1787 voerden de Fransen hun betrokkenheid op. “Op verzoek van Vérac gaf de Franse regering op 14 juli 1787 toestemming tot het onderhands zenden van honderdvijftig kanonniers”. Ondanks desertie onder de Franse soldaten gingen zij, aldus de historicus, vooral in Amsterdam een belangrijke rol spelen in de patriotse verdediging, toen de Pruisische troepen van Wilhelmina’s broer de grenzen met Nederland overschreden en in ons land begonnen huis te houden.
Goejanverwellesluis, 28 juni 1787
Wilhelmina van Pruisen (1789)
Na de aanval van Willem V op Hattem, 5 september 1786, was het tegenhouden van Wilhelmina, echtgenote van de stadhouder, op 28 juni 1787 een tweede essentiële datum.
Volgens Rosendaal speelde de relatie tussen de patriotten en de Fransen een belangrijke rol. “De Fransen voorzagen de patriotten van aanzienlijke financiële steun. In mei 1787 stelde ambassadeur Vérac voor leden van de exercitiegenootschappen, die als hulptroepen sctief wilden bijdragen aan de verdediging van de patriotse zaak, met Frans geld te betalen. Blijkbaar werd zijn voorstel in daden omgezet want Rosendaal vervolgde: “De kosten liepen snel op”. Er kwamen grote bedragen uit de Franse schatkist ‘bij het Nationaal Fonds om daarmee de patriotse burgermilities van Woerden (het Hollandse cordon), Overijssel en Gelderland te betalen’.
Frankrijk bemoeide zich dus intensief met de binnenlandse Nederlanse politiek.
De patriotten rekenden op nog meer hulp. “Ze vertrouwden erop dat de Franse regering in geval van nood niet alleen ‘militaire adviseurs’ en geld, maar ook troepen zou zenden”.
Wilhelmina zorgde voor een incident door zich vanuit Gelderland naar Holland te begeven.
Chris van der Heijden wijdde er in 1987 een artikel aan.
“In de vroege ochtend van 28 juni 1787 vertrok Wilhelmina met een sjees en twee karossen vanuit Nijmegen in de richting van Den Haag. Zij werd vergezeld door een beperkt gezelschap, een Bentinck, een zekere generaal Stamford, enkele hofdames.
Na een uur of zeven rijden, dwars door de Betuwe en de Vijfherenlanden, arriveerde de groep bij Nieuwpoort, waar vijftien verse paarden gereed stonden. Een pontje bracht hen over de Lek, richting Schoonhoven. Vanaf het water zagen zij dat een menigte mensen hen aan de overkant stond op te wachten.
Oranjegezinden? Goed teken?
Terwijl daarover gedelibereerd werd, wees Bentinck op een stel soldaten die een stukje verderop stonden. Vrijcorporisten? Patriotten dus? Slecht teken?
Het gezelschap steeg uit, wilde zijn tocht vervolgen, maar werd door de soldaten aangehouden. ‘Een ferme toon’, zoals Stamford later in zijn verslag schreef, deed wonderen. De wachtposten behandelde het hoge gezelschap met alle égards en gaven het vrije doorgang.
Maar enige kilometers later werd de groep opnieuw aangehouden, niet in Goejanverwellesluis maar aan het riviertje de Vlist, tussen Schoonhoven en Haastrecht en in de polder Bonrepas (Boenderpas).
Het ferme optreden had nu geen effect meer. Op alle beleefde en boze opmerkingen kregen Bentinck en Stamford hetzelfde antwoord: er mocht niemand doorgelaten worden; bevel van hogerhand.
Ongeduldig wilde laatstgenoemde de prinses op de hoogte brengen. Hij kreeg een geweer op de borst. Het was ernst.
Bentinck verzocht de aanwezige officier het bevel aan de prinses zelf over te brengen.
Deze verkoos de diplomatieke weg: of ze een briefje aan de commandant mocht schrijven.
Dat mocht, maar een antwoord kon lang op zich laten wachten: de generaal zat in Gouda en dat lag op meer dan tien kilometer afstand. Heen en terug minstens drie uur. Er was geen andere mogelijkheid; er werd een bode gezonden en de prinses zou wachten.
Stamford meende dat zoiets niet kon: een prinses drie uur langs de openbare weg? Hij vroeg daarom of er geen plek was die iets meer waardigheid bezat dan deze kale polder.
Die was er. ‘En nu omringde ons die woeste hoop met een getier en geraas, als ware hij een roversbende, die rijke reizigers had uitgeschud. Een der paarden van H.K.H. verschrikte en wij voorzagen het ogenblik dat het rijtuig in een der sloten zou storten. Bentinck en ik wilden hulp bieden maar wij werden met geweld terug gehouden.
Stapvoets voerde men ons, gevangenen, naar Goverwellesluis, waar wij tegen 7 uur ’s avonds aankwamen. Men deed ons uitstappen aan het huis van de kommandant van het vrijcorps. Men bracht de prinses en haar gevolg in één kamer en de bedienden in een daaraan belendend vertrek’.
In de boerderij van Goejanverwellesluis wachtte het gezelschap op antwoord. Volgens Stamford ging het er tijdens die uren niet al te vriendelijk aan toe, zo zelfs dat een van de kameniersters met getrokken sabel naar het gemak begeleid werd.
Onder de brute bende was slechts één heer, een officier. Hij bood wijn, bier, pijp en tabak aan dat door de prinses trots geweigerd werd. Ze had in de koets eigen versnaperingen. Hoe dan ook, om ongeveer tien uur kwam het antwoord uit Gouda en dat bevatte een helder ‘nee’. De prinses kon haar tocht niet vervolgen.
Na enig overleg werd besloten terug te keren, richting Schoonhoven. Omstreeks middernacht kwam het gezelschap daar weer aan. De missie was mislukt”.
De aanhouding van prinses Wilhelmina
De gevolgen van Goejanverwellesluis
Na het incident liepen de spanningen snel op. De Staten van Holland wilden Frankrijk om bemiddeling vragen. Maar de troepen van de Pruisische echtgenote van de stadhouder kwamen meteen in actie. Montmorin, de Franse minister, waarschuwde Berlijn hier niet mee door te gaan. Begin augustus liet hij de Pruisen weten dat de koning van Frankrijk de Hollandse belangen in geen geval zou opgeven als er sprake was van buitenlandse agressie.
Binnen de Franse regering werd druk overleg gevoerd. Montmorin wilde in het noorden van Frankrijk een grote troepenmacht samentrekken om de Pruisen af te schrikken. In Versailles heerste echter grote verdeeldheid. De ministers van Marine en die van Oorlog traden zelfs af. De Pruisen konden van de Franse besluiteloosheid gebruik maken door snel militair op te treden. Een nieuw-benoemde Franse ambassadeur, Saint-Priest, besloot op 18 september zijn reis naar Nederland niet voort te zetten, maar in Antwerpen te wachten op de dingen die zouden gaan gebeuren en op nadere instructies uit Versailles.
Het Pruisische leger, gesteund door de Britten en troepen van de stadhouder, stond al snel voor de poorten van het patriottische Amsterdam. Joost Rosendaal: “De besluiteloosheid van de Franse regering en de militaire successen van de Pruisen deden Amsterdam besluiten te capituleren. De stad kwam op 10 oktober in Pruisische handen”.
Daendels bevond zich in die stad toen het erop aankwam.
Daendels in Amsterdam
Mendels gaf details over de rol van Daendels ten tijde van de buitenlandse inval. “Hij was geen rusteloos toeschouwer gebleven van de politieke verwikkelingen te lande. Bij de nadering der Pruisen bevond hij zich als majoor van een Gelderse brigade onder de patriotten die Amsterdam zouden verdedigen. Hij voerde er het bevel over de voorposten aan de Duivendrechter brug. In de vroege ochtend van 1 oktober werd daar hevig gestreden. Aan weerszijden vielen vele doden”.
Paul van ’t Veer: “De Pruisen naderden en de brug werd behoorlijk verdedigd. Op platboomde vaartuigen had Daendels enige kanonnen van klein kaliber laten plaatsen. Schansen versperden de enige dijkweg naar Amsterdam, die aan weerszijden in het water lag.
Daendels hield stand. Wat hij, met zijn tamelijk kleine gestalte, aan lichaamslengte tekort kwam, vergoedde hij door sabelzwaaien in vijandelijke richting als hij bevel tot vuren gaf. Nijdig klonken zijn commando’s”. De opstelling van de Hattemer zette echter onvoldoende zoden aan de dijk. “Aan Daendels lag het niet dat zijn brave Gelderlanders de vlucht namen. Het sabelzwaaien was vergeefs. Toen er aan weerskanten enige doden gevallen waren, trok de brigade in wanorde terug op Amsterdam”.
Pruisische troepen trekken Amsterdam binnen
Daendels veroordeeld
Dankzij de internationale hulp kon Willem V weer als stadhouder optreden. De prins voerde geen politiek van verzoening. Integendeel. Weliswaar verleende hij amnestie aan diverse patriotten, als ze zich koest hielden, tegen de mensen die hij als zijn echte tegenstanders zag, trad hij met harde hand op.
Op 25 april 1788 deed het hof van Gelderland uitspraak in een crimineel proces tegen doctor Herman Willem Daendels. Isidore Mendels had de stukken opgevist in het archief en drukte de lange, letterlijke tekst van het vonnis in zijn boek af.
Herman Willem werd verweten dat hij ten tijde van het inmiddels door de Pruisen onderdrukte oproer en oppositie in Hattem tegen de soeverein (Willem V) zeer actief was geweest. “Hij moet onder de voornaamste hoofden en belijders van die feitelijkheden gehouden worden”. Ten onrechte had hij zich met veel zaken in de stad bemoeid, zodat de door de stadhouder aangestelde Dinckreve de eed als schepen niet had kunnen afleggen.
Uit tal van voorbeelden, opgesomd in het vonnis, was duidelijk dat de beklaagde zich schuldig had gemaakt aan oproer en delicten. In een land van goede justitie en orde kon zoiets natuurlijk niet worden getolereerd. Zijn daden waren derhalve ‘ten hoogste strafbaar’.
Consequenties konden niet achterwege blijven. Doctor Herman Willem Daendels, de niet aanwezige beklaagde, werd van zijn burgerrechten vervallen verklaard. Wanneer hij in handen der justitie mocht raken, zou hij naar een plaats gebracht worden waar men gewoon was criminele executie te doen om aldaar door de scherprechter met het zwaard over het hoofd te worden gestraft. Bovendien werd hij voor heel zijn leven verbannen tot buiten het gehele vorstendom en graafschap op straffe van dood als hij er ooit gevonden zou worden.
Aan de veroordeling werd nog toegevoegd dat de beklaagde alle kosten van de rechtszaak plus belasting moest betalen.
Voor Herman Willem was voorlopig geen plaats meer in Gelderland, zelfs niet elders in het vorstendom waar Frankrijk door niet op te treden zijn zeggenschap en invloed verloren had. Er zat voor hem en zijn Aleida weinig anders op dan hun heil elders te zoeken. Gezien de toezeggingen van Lodewijk XVI en zijn regering leek Frankrijk een praktische verblijfplaats om plannen tot wraak te beramen.
vonnis (uit het boek van Mendels)
Harry Knipschild
30 juli 2020
Literatuur
Isidore Mendels, Herman Willem Daendels, vóór zijne benoeming tot gouverneur-generaal van Oost-Indië (1762-1787), Den Haag 1890
Paul van ’t Veer, Daendels. Maarschalk van Holland, Bussum 1983
Hoofdstukken van Cor Groenewold en Henk Niemeijer in F. Pereboom, H.A, Stalknecht (red), Herman Willem Daendels (1762-1818). ‘Een gulhartig Geldersman, even zo vif als buspoeder’, Kampen 1989
Jonathan Israel, The Dutch Republic. Its rise, greatness, and fall 1477-1806, Oxford 1995
Harry Knipschild, ‘Een Bataaf in Batavia. Herman Willem Daendels en zijn Franse connectie’, Leiden 2000
Joost Rosendaal, Bataven! Nederlandse vluchtelingen in Frankrijk (1787-1795), Nijmegen 2003
Wilfried Uitterhove, Cornelis Kraijenhoff 1578-1840. Een loopbaan onder vijf regeringsvormen, Nijmegen 2009
Willem Frijhoff in Niek van Sas, Bataafse terreur. De betekenis van 1798, Nijmegen 2011
- Raadplegingen: 12225