352 - Peter Voskuil en zijn Dutch Mountains
Het is alweer ruim een decennium geleden dat uitgeverij Bert Bakker mijn missieboek Soldaten van God op de markt bracht. Mai Spijkers, directeur van het bedrijf, uitte zich in een gesprek tevreden over de verkoop, die zelfs een tweede druk had bewerkstelligd. Minder enthousiast was hij over mijn voorstel om daarna een boek te laten verschijnen over de geschiedenis van de popmuziek. Spijkers vatte anno 2008 zijn visie samen met de simpele constatering: “Boeken over popmuziek verkopen niet”.
In Nederland zijn er sinds die tijd heel wat popboeken gepubliceerd. Recentelijk bijvoorbeeld over Peter Koelewijn, George Baker, Tielman Brothers, Radio Veronica (Hans Becker), Barry Hay, 2 Unlimited, Doors, Wally Tax, Hiphop in Nederland, Bob Marley, Eddy Ouwens, Frank Zappa, Vijftig jaar Paradiso, Kaz Lux en Golden Earring (in 50 songs). Een autobiografie van gitarist Jan Akkerman staat al enige tijd op stapel. De Nijmeegse hoogleraar Maarten Steenmeijer pleit al jaren voor een biografie van Freddy Haayen.
De memoires van muziekondernemer Willem van Kooten (Joost de Draayer) zullen er ondanks enkele aankondigingen echter niet komen, vertelde deze me enkele maanden geleden. Helaas!
Het meest opvallende muziekboek van de laatste jaren is zonder enige twijfel afkomstig uit de pen van Peter Voskuil: Dutch Mountains. Het ultieme standaardwerk over de Nederlandse platenindustrie, uitgegeven door Joh. Enschedé, het hoogwaardige bedrijf dat vroeger onder meer de Nederlandse bankbiljetten drukte.
Dutch Mountains is, in tegenstelling tot bovengenoemde titels, niet in klein formaat, zwart-wit en paperback verkrijgbaar. Integendeel, het is loodzwaar, hoge kwaliteit papier, volledig in full color en ruim zevenhonderd pagina’s in het formaat van een vinyl langspeelplaat. Om het boek aan te schaffen moet je flink in de beurs tasten: bijna honderd euro. De nog luxere uitvoering kost het dubbele.
De prijs blijkt geen belemmering te zijn voor de verkoop. Misschien is het tegenovergestelde wel het geval. Omdat Dutch Mountains aanzienlijk meer is dan een ‘gewoon boek’ zijn er inmiddels meer dan 2.800 exemplaren aangeschaft of cadeau gedaan, aldus de auteur. En de verkoop staat niet stil.
Dutch Mountains is een bestseller in boekenland.
Achtergrond van de auteur
Een dergelijke prestigieuze uitgave zou je wellicht verwachten van de voormalige directeur van een grote platenmaatschappij of de NVPI (de overkoepelende organisatie) – iemand woonachtig in het Gooi of de zogenaamde Amsterdamse grachtengordel.
Dat is evenwel niet het geval. De Nederlandse muziekindustrie heeft nooit een geschiedenis van zijn eigen bestaan geproduceerd. Nederlandse popbladen als het al tientallen jaren verschijnende Oor hebben zich evenmin met het verschijnsel bezig gehouden.
De auteur, Peter Voskuil, zou je als een buitenstaander kunnen omschrijven. Peter, op 26 april 1972 in de Bollenstreek geboren, heeft nooit in de muziekbusiness gewerkt. Op 19 december 2018 was hij weer eens bij mij thuis om een en ander toe te voegen aan hetgeen we de afgelopen jaren met elkaar besproken hadden.
Bij de Voskuils in Hillegom hadden ze een pick-up waar de langspeelplaten via een wisselaar een voor een op de draaitafel terecht kwamen en dan afgespeeld werden. Moeder Voskuil hield van het betere Nederlandstalige repertoire, albums van bijvoorbeeld Robert Long en Boudewijn de Groot. De vader van Peter had meer een ‘volkse’ smaak. Er waren elpees in huis van Vader Abraham, Conny van den Bos, Wim Sonneveld en niet te vergeten ‘Haak gevraagd – feest geslaagd!’ van de Delftse zingende autospuiter Nico Haak (1939-1990). Een Nederlandstalige single die indruk maakte was ‘Polonaise Hollandaise’ van Arie Ribbens.
De ouders van de auteur hadden bovendien zowel de rode als de blauwe dubbelelpees van de Beatles aangeschaft. Die muziek maakte veel indruk op Peter toen hij opgroeide. Op dertienjarige leeftijd, in 1985 hoorde hij op het blauwe album voor het eerst ‘Strawberry fields forever’ (uit 1967). Dat was een openbaring. Geleidelijk aan kwam bij hem het besef boven dat de beste popmuziek gemaakt was in de jaren vóór hij geboren werd.
Verzamelen en werken
Toen Peter de kans kreeg ging hij platen en cd’s verzamelen. “Ik kocht zelfs de cd ‘Brothers in arms’ van de Dire Straits toen we nog geen cd-speler in huis hadden”, vertelde hij.
Peter streefde ernaar de complete album-collectie van zijn favoriete artiesten en groepen bij elkaar te hebben, te beginnen met de Beatles. Regelmatig was hij dan ook te vinden bij platenwinkel Veelenturf in de Hoofdstraat van zijn geboortedorp, later ook bij Discoland.
Peter had ambities op het journalistieke vlak. Hij schreef in de schoolkrant, in regionale kranten en het Haarlems Dagblad. Ook bracht hij kranten rond. Met het verdiende geld vulde hij zijn uitdijende platenverzameling aan. Veel van de albums die hij aanschafte waren van artiesten uit het verleden. Na het zien van een tv-oudejaarsconference van Freek de Jonge begon hij zich ook voor dat genre te interesseren. Heel wat platen die hij aanschafte waren ‘bootlegs’ of hij kocht ze tweedehands.
Een uitgesproken concertbezoeker was Peter niet. Veel van de groepen die hij bewonderde waren er immers al lang niet meer. Met enige aandrang mijnerzijds herinnerde Peter zich concerten van Paul McCartney, Neil Young en Bob Dylan – van een optreden van die laatstgenoemde artiest moest je tenminste toch één keer getuige geweest zijn.
De 'blauwe' Beatles dubbelelpee
Na de middelbare school studeerde Voskuil economie. Dat beviel maar matig. Met name het administratieve gedeelte stond hem zo tegen dat hij ermee ophield.
Liever was Peter verslaggever bij de krant: het lokale en regionale nieuws en in het begin ook veel sportreportages. Schrijven over voetbalwedstrijden werd voor hem op den duur echter een saaie bedoening. Na verloop van tijd manifesteerde Peter zich vooral met artikelen over de economie. In dat vak had hij immers een vervolgstudie gedaan.
Boeken
Voskuil schreef niet alleen voor de krant. In 2007 verscheen zijn boek over Lennaert Nijgh, die verantwoordelijk was voor de meest spraakmakende teksten van Boudewijn de Groot, een van de favorieten van Peters moeder. Twee jaar later volgde een publicatie over de geschiedenis van de oudejaarsconference. Die boeken sloten aan bij hetgeen hij in zijn jeugd thuis gehoord had, vertelde hij me tijdens het recente bezoek.
Maar al heel lang, misschien wel twintig jaar, had hij het verlangen om met een economisch boek over de platenindustrie op de boekenmarkt te komen. Jaar na jaar verbaasde Peter zich erover dat zo’n boek niet bestond. Bovendien werden de verantwoordelijke mensen steeds ouder of kwamen te overlijden. Hij hoorde dat Leo Boudewijns van de NVPI wel eens iets ondernomen had (o.a. Honderd jaar rond), maar dat was verouderd.
Hoe het boek tot stand kwam
Een vijftal jaar geleden besloot Voskuil zich definitief op het onderwerp te storten. Peter wilde in eerste instantie met ‘iedereen’ praten en in die gesprekken vastleggen wat er vastgelegd kon worden. Op 11 februari 2015, bijna vier jaar geleden, ontving ik een e-mail met als titel: ‘Collega meldt zich’. Daarin onder meer: “Bezoek & bekijk regelmatig je site. Mijn naam is Peter Voskuil, journalist / schrijver van boeken. Ik ben bezig om een boek over de geschiedenis van de Nederlandse platenindustrie te schrijven (150+ interviews).
Weet niet of ik je hiermee in de wielen rij, en hoe je tegenover een dergelijk initiatief staat - maar ik dacht: ik meld het je gewoon maar even. Ik zou graag contact met je willen hebben. Vast staat dat je een schitterende site hebt - dikke complimenten!”
Het duurde niet lang of we maakten kennis met elkaar.
Peter bleek meer dan voortvarend te zijn. In korte tijd wist de journalist nagenoeg iedereen te spreken te krijgen waar hij van hoorde en die hij interessant genoeg vond. Gewapend met een draagbare scanner (voor illustraties) en digitale voicerecorder reisde hij het land door. Bij wijze van spreken: niemand ontging hem. Steeds opnieuw hoorde ik – vol bewondering – wie Voskuil allemaal gevonden had en aan het praten had gekregen.
Bovendien wist Peter een aantal secondanten om zich heen te verzamelen die hem konden helpen op terreinen waarin hij minder goed thuis was en die bovendien feedback konden geven op wat hij schreef. Zo wist hij ook mij op een aangename manier te ‘strikken’. We zijn nog eens samen vanuit Oegstgeest naar Nijkerk gereden, voor een bezoek aan en rondleiding door het museum voor Demis Roussos (Bert van Breda) en Radio Veronica (Lex Harding). Onderweg hebben we lang zitten praten over allerlei details van het platenvak. Ook gingen we samen naar Maarten Eilander in Amsterdam, deskundig medewerker van het opgedoekte Nederlands Theater Instituut.
Niet iedereen was even coöperatief. Bijvoorbeeld bij de jurist Koos de Vreeze, medewerker van Phonogram International en daarna een aantal jaren directeur van CBS in Nederland, kwam hij niet ver: een kort telefoongesprek.
Ronduit teleurstellend vond hij zijn contact met Pierre Kartner (Vader Abraham). Peter had bewondering voor de artiest, die hij, mijns inziens terecht, beschouwde als een van de grote coryfeeën uit de geschiedenis van de Nederlandse muziekbusiness. “Het album met het Smurfenlied erop, dat mijn moeder voor mij gekocht had, heb ik altijd geweldig gevonden. Door het succes van de single moest het in een noodgang opgenomen worden. Ik heb er vaak met veel genoegen naar geluisterd”, vertelde hij me op 19 december. “Toen ik eindelijk tegenover hem zat in Breda lukte het me echter niet om tot hem door te dringen. Ik begon te begrijpen dat veel journalisten hem jaar na jaar voor een gesprek opgezocht hadden met het vooropgezette doel hem onderuit te halen. Het was logisch dat Kartner zich daartegen met een pantser is gaan wapenen”.
Op YouTube had Peter het interview gezien op de Belgische tv, waarin Kartner door Johan Anthierens en Mies Bouwman zo getreiterd werd dat hij in de live-uitzending weg stapte.
Het omgekeerde gebeurde bijvoorbeeld bij Lee Towers. “Voor hem had ik van een afstand minder bewondering. Maar het bleek een ontzettend aardige en open man te zijn. Op onze ontmoeting kijk ik met plezier terug”.
Vader Abrahams Smurfenalbum
Op 7 oktober 2016 liet Voskuil me per e-mail weten: “Ik heb gewerkt als een tijger. Mijn boek is af. Stramienen zijn ontworpen, proefhoofdstukken opgemaakt. Nu nog nalezen. Ik verwacht dat het twee tot drie kloeke delen gaan worden, met daarin de hele geschiedenis van de Nederlandse platenindustrie van de eerste fonograaf tot aan de neergang in het downloadtijdperk. Het wordt heel mooi, al zeg ik het zelf. Meer dan 200 interviews, honderden illustraties, superdeluxe uitvoering”.
Aan het einde van 2016 kreeg Peter twee aanbiedingen voor een contract – een als economisch redacteur bij een landelijk dagblad (Trouw), een ander om als uitgever te gaan werken bij Joh. Enschedé in Amsterdam, het concern dat zijn boek over de platenindustrie zou gaan drukken. Voskuil koos voor de drukker.
Op 22 september 2017 presenteerde Voskuil het eindproduct in restaurant Maslow (Amsterdam) aan de mensen die hem terzijde gestaan hadden. Ik praatte er met Richard Groothuizen, Jacques Klöters, Hans Becker, Maarten Eilander, Paul Solleveld en Ron Heijmans. Met een ‘loodzware last’ (het indrukwekkende boek) ging ik dankbaar naar huis.
Willem van Kooten
Peter slaagde erin Willem van Kooten te interviewen voor de inleiding. Hij vatte diens carrière samen met: “Willem maakte Veronica groot. Introduceerde de top 40. Was betrokken bij nieuwe opnamestudio’s. Bedacht de term palingsound. Maakte de eerste muziektelevisie. Stond aan de wieg van Radio Noordzee, Hilversum 3, de FM, kabelradio en de grote vier van Nederlandse pophits ‘Venus’, ‘Radar Love’, ‘Stars on 45’ en ‘Rock me Amadeus’”.
In een reactie over zijn samenwerking met Freddy Haayen (Polydor in diverse functies, nationaal en internationaal) probeerde Van Kooten zijn rol in de platenindustrie, thema van het boek, juist te verkleinen. “Ik ben in eerste instantie muziekuitgever”, liet hij in 2017 afdrukken. “Freddy was een typische platenman. Dat zijn de mannen van de bluf en het grote geld. Muziek uitgeven is daarmee vergeleken centenhandel. Ik was de eerste muziekuitgever die platen maakte om zijn songs en artiesten beter te kunnen exploiteren”.
Internationaal succes voor Willem van Kooten, Freddy Haayen en Golden Earring
Over zijn vroege rol in de platenwereld verklaarde Willem: “Ik was A&R-man. Ik had ideeën voor covers zoals ‘Je bent nog niet gelukkig met een mooie vrouw’ [1963] van Max Woiski jr., waarvoor ik dan gelijk de tekst schreef”.
Maar als programmaleider bij Radio Veronica bepaalde hij tegelijkertijd voor een belangrijk gedeelte welke singles in aanmerking kwamen om bij de populaire zeezender nadrukkelijk gepusht te worden. Was er dan geen sprake van belangenverstrengeling?
Willem maakte wel eens een tekst. Hoe dat ging met Sjakie Schram legde hij aan Peter Voskuil uit. “Er was een Veilig Verkeer-campagne op tv begonnen, ‘Glaasje op laat je rijden’ [1966]. Ik had muziekuitgever, componist en producer Joop Portengen [bij Artone] aan de lijn over iets anders, zei tegen hem: ‘Joop, we moeten daar een liedje en een plaat van maken’. Het refrein maakten we aan de telefoon. Sjakie Schram zong het bij Willem Duys en het werd goud”.
Steeds opnieuw verklaarde Willem dat hij benaderd en gevraagd werd – en niet andersom. Uit eigen ervaring weet ik [HK] dat artiesten bij hem in de rij stonden om hun liedjes aan zijn uitgeverij (Impala, Dayglow, Nada) aan te bieden, uiteraard in de hoop dat ze er zelf beter van zouden worden, vooral door airplay bij Veronica.
Die belangenverstrengeling is altijd een heikel punt gebleven. Hoe zat dat toen Willem de overstap naar de publieke omroep maakte, vroeg Peter.
Van Kooten: “Ik ben gevraagd. Ik ging weg bij Veronica. Al snel belde Han Reiziger [1934-2006] van de Vpro. Ik was muziekuitgever, had een eigen zaak en radio maken was mijn hobby. Hij belde mij, ik hem niet. Of ik hem wilde helpen met een probleem in de programmering van Hilversum 3. Niemand in Hilversum zag wat in FM. Maar ik wist uit het buitenland dat FM de toekomst was”.
Van Kooten kwam elke werkdag twee uur lang bij de publieke omroep aan bod met ‘Joost mag niet eten’ – ‘om de Vpro te helpen’. “Ik kreeg honderd gulden per uur”, gaf hij aan.
Omdat Joop de Roo (1929-2018, NOS) en Han Reiziger, waarschijnlijk onkundig van het functioneren van de platenindustrie, hem binnenhaalden, kreeg Willem vaste grond bij ‘publiek Hilversum’ en werd hij in staat gesteld zijn bedrijf, oorspronkelijk gefinancierd door PolyGram, uit te bouwen.
Van Kooten: “Ik was niet van plan om mijn hele leven discjockey te blijven. Het was een aardig tijdverdrijf maar niet mijn roeping”. Geld verdienen werd belangrijker. “Ik ben arm opgevoed, de oudste van acht kinderen. Zoals iedereen in Nederland straatarm opgegroeid na de oorlog. Iedere cent telde. Dat vormt je. Toen ik twaalf was, werkte ik al voor de bakker, de visboer en de apotheek. Geld is onafhankelijkheid, dat had ik al heel jong in de gaten”.
Han Reiziger
In de tijd dat Willem als populaire discjockey programmaleider werd (voorjaar 1964) bij Veronica begon hij al snel met nevenactiviteiten. Met Casper Koelman zette hij muziekbladen op (Hitwezen, Teenbeat, Kink), schreef teksten, begon muziekuitgeverij Impala (met Basart) en wilde een eigen muziekbedrijf opzetten, zo bleek in elk geval achteraf.
In eerste instantie, noteerde Voskuil, zocht hij zijn heil bij Ger Oord (Bovema, EMI, Negram-Delta). Via producer Cees de Man kwam hij terecht bij de grote baas. “Ik ging met Oord praten en die zou de contracten laten opmaken. De eerste act die we voor het label Havoc tekenden waren The Motions. Dat was 1964-65. Maar Oord ‘vergat’ de afspraken te bevestigen en ik heb mijn bemoeienis met het label al snel gestaakt”.
Bij PolyGram ging het beter. Willem wist Freddy Haayen, Peter Koelewijn, Jerry Voisin, Yde de Jong en Cees Schrama aan te trekken, maar gemakkelijk ging het niet. Vooral omdat hij zijn uitgeverijbelangen privé wilde houden. “Onderhandelen met Philips [aandeelhouder van PolyGram] was moeizaam, omdat ze moesten wennen aan mijn gedachten. De muziekuitgeverij was de basis van het bedrijf. Daarom heb ik tijdens de onderhandelingen net zo lang zitten zeuren totdat ze een muziekuitgeverij toestonden”.
Red Bullet, na enige tijd los van Philips en een eigen onderneming van Van Kooten, werd een succes. Jarenlang wist Willem bovendien op diverse stoelen te blijven zitten zodat hij de muziek waarin hij belangen had kon combineren met zijn werk bij de radio. Bovendien slaagde hij er beter dan anderen in eventuele nationale successen te exporteren naar landen met grotere afzetmogelijkheden, zoals Duitsland en de VS. In de beginjaren van Red Bullet en Dayglow ging dat veelal nog gewoon per telefoon en door in januari naar Cannes te vliegen voor de internationale muziekbeurs Midem.
“Je belde je de hele dag suf, de hele wereld over. Lullen. Plaatjes opsturen. Vanaf 1968 de Midem. Veronica trok ook de aandacht, natuurlijk. Ik wist vanaf het begin dat Nederland een te kleine thuismarkt was om echt iets te betekenen. Daarom had ik bij Philips bedongen: jullie hebben in Holland alle rechten exclusief, maar buiten Nederland moet ik mijn gang kunnen gaan”.
Willem had er geen probleem mee om zakenman genoemd te worden. “Ik besteed tijd en geld aan artiesten. Ze willen beroemd worden, maar ik heb een kantoor, een bedrijf dat ik draaiende moet houden. Als je succes hebt in dit land, dan ben je bij voorbaat verdacht”.
Willem van Kooten, inmiddels bijna 77 jaar maar nog immer scherp, werd in Dutch Mountains terecht boven iedereen uitgetild. Dat ging vanzelf, stelde Peter in zijn voorwoord. “Hij was bijna overal bij betrokken. In de researchfase van het boek verbaasde ik mij erover hoe vaak zijn naam opdook. Tijdens interviews stelde ik vragen als: wie bracht jullie met elkaar in contact? Hoe kwam het dat die plaat zo vaak gedraaid werd? Hoe ben je op die positie beland? Wie financierde dat?
Telkens weer luidde het antwoord op deze vragen: Willem van Kooten”.
Het is te hopen dat de belangrijkste muziekondernemer die Nederland gekend heeft alsnog van gedachten verandert en op eigen initiatief terugkijkt op de muziekindustrie en de rol die hij daarin gespeeld heeft.
Wie weet kan Peter Voskuil nog een keer tot hem doordringen…
Terugblik op Dutch Mountains
Als historicus ben ik meer dan blij met het werk dat Peter Voskuil, met zijn beperkte achtergrond, tot stand heeft gebracht. Peter had het lef om aan zijn geschiedenisboek te beginnen en zette door. Evenals Van Kooten is hij gebleken een ondernemer te zijn. Zijn boek vergelijk ik wel eens met het oeuvre van Lou de Jong over de Tweede Wereldoorlog. Voskuil en De Jong (financieel geholpen door de overheid) begonnen met lege bladzijden en eindigden met een volumineus product.
Je kunt je natuurlijk afvragen of het wel terecht is dat er zo’n fraai en dik boek over de platenindustrie tot stand gebracht moest worden.
In de inleiding poneerde Peter: “Als cultureel erfgoed is muziek mijns inziens net zo belangrijk als bijvoorbeeld literatuur en theater. Treffender dan Boudewijn Büch [1948-2002] het ooit onder woorden heeft gebracht, kan ik het niet: ‘Ik ben ervan overtuigd dat ‘Kom van dat dak af’ een grotere invloed heeft gehad op onze cultuur dan elk willekeurig vers van Rutger Kopland’, schreef deze in het jaarverslag van de NVPI. ‘Maar met uitingen van naoorlogse popmuziek kan men gewoonweg aanzooien en aanrommelen”.
Peter Voskuil: “Popmuziek heeft ons geholpen onze lichamen te ontdekken (sex), de geest te verruimen (drugs) en te bewegen (rock ’n’ roll). Toch trok en trekt de overheid wel geld uit om de literatuur- en theatergeschiedenis te conserveren, maar houdt die zich als het om de nationale muziek gaat afzijdig.
In omringende landen is men zich bewuster van de muziekhistorie. In Engeland zijn platendirecteuren in de adelstand verheven”.
Omdat de overheid de muziekcultuur onvoldoende steunt zijn al heel veel historische bronnen verloren gegaan. Leo Boudewijns gaf in Dutch Mountains een voorbeeld. “Phonogram [jarenlang de grootste platenmaatschappij van Nederland] had in de kelder van het Wisseloord-complex in de jaren 1970 een fantastisch archief met hoezen, bladmuziek, foto- en promotiemateriaal, lp’s, singles en opnamebanden.
Wie iets uit het archief wilde halen, moest een briefje tekenen en werd erop aangesproken als het niet binnen twee weken terug was. Hield iemand zich niet aan de regels, dan kwam die op een zwarte lijst en mocht nooit meer wat lenen.
Boudewijns maakte zelf van dichtbij mee hoe na een directiewisseling op een dag een Engelse directeur door de kelder liep, op zoek naar ruimte. Het was het begin van het einde.
‘Wat staat daar bovenop allemaal?’
‘Dat zijn hoezen, meneer’.
‘Zitten daar platen in?’
‘Nee, het zijn allemaal hoezen’.
‘Gooi allemaal maar weg’.
‘Maar meneer’…
Zo sneuvelde het archief van Phonogram in nog geen dag tijd. Bij veel andere platenmaatschappijen ging het niet anders. Rijen met master- en multitrackbanden werden in stilte (om lastige vragen te voorkomen) afgevoerd. Ook kaartsystemen waarop verkoopaantallen werden bijgehouden en waarin van elke opname werd vastgelegd wanneer die in welke bezetting waren gemaakt, werden vernietigd”.
Al jaren lang veel woorden, maar geen daden
Peter Voskuil maakte er geen melding van dat het RockArt museum, dat over een unieke collectie herinneringen aan de geschiedenis van de popmuziek beschikt, er nog steeds niet in geslaagd is een politiek erkend onderkomen te vinden. Veel vrijwilligers steken er onder supervisie van Jaap Schut al jaren een helpende hand toe. Maar de initiatiefnemer en zijn vrouw Jacqueline worden steeds van het kastje naar de muur gestuurd door de overheid, vooral die in Den Haag (‘beatstad nummer één’), de gemeente die al eerder het North Sea Jazz Festival (in die gemeente) en de succesvolle theatergroep Appel liet verdwijnen.
Het is er een mooi eigentijds voorbeeld van dat de popcultuur op deze manier gevaar loopt opnieuw van zijn geschiedenis ontdaan te worden. Wat gebeurt er als Schut iets overkomt?
In de inleiding van Dutch Mountains, het boek dat een periode van meer dan een eeuw in kaart gebracht heeft (maar mijns inziens tevens rijp is voor nadere analyses) is de auteur gestopt in ‘de nieuwe eeuw waarin het illegaal downloaden van muziek een vlucht nam’. Voskuil: “Dat maakt de tijd in mijn ogen rijp voor een terugblik, waarmee we een tijdperk afsluiten”.
De tijd gaat door. In de nieuwe eeuw is de rol van popmuziek als cultuur niet minder geworden. Er gaat meer geld in om dan ooit tevoren. De platenindustrie heeft een flinke stap terug moeten doen als gevolg van de technische en juridisch-politieke ontwikkelingen. De platenindustrie lijkt een muziekindustrie te gaan worden.
Mensen geven nu hun geld uit aan concerten, festivals, rechten en merchandising-producten. Wat er wordt vastgelegd gebeurt veelal digitaal en op het internet. Van heel wat muziek zetten de aanhangers bijvoorbeeld clips (van concerten) op YouTube. Geen platen- of muziekindustrie komt eraan te pas. Je kunt al die gegevens gemakkelijk downloaden en zo voor later vastleggen. Maar waarschijnlijk denken de mensen bij diverse instanties: dat zal een ander wel doen. Of dat gebeurt is de vraag. In alle eerlijkheid heb ik er een hard hoofd in.
Hetzelfde is het geval met muziekbladen, digitaal of op papier. Via Engels-Amerikaanse steeds uitdijende websites als Rock’s Backpages en vooral American Radio History kun je de muziek-ontwikkelingen tot vele tientallen jaren geleden in hun oorspronkelijke vorm teruglezen en bestuderen als historische bron van het ‘cultureel erfgoed’, dat Voskuil in zijn boek op papier vastlegde. In Nederland gebeurt zoiets (nog) niet. Zelfs Delpher laat het voorlopig afweten.
Al jaren pleit ik ervoor dat de overheid eraan werkt om de geschiedenis van de popmuziek te conserveren – bovendien tot in de vroegste tijden.
***
Peter Voskuil, december 2018
Peter Voskuil gaat intussen door. Als uitgever bij Joh. Enschede heeft hij dit jaar het Drs. P jaar- en bewaarboek gepubliceerd. Bovendien werkt hij aan een opvolger van Dutch Mountains. “Het wordt een boek dat gebaseerd is op liedjes” liet hij zich tegenover mij ontvallen.
Steeds opnieuw zijn er lichtpuntjes…
Harry Knipschild
28 december 2018
Clips
- Raadplegingen: 11295