6 - Het beleg door de Fransen van Maastricht (1794), deel 2
In het vroege najaar van 1794 sloten de Franse revolutionaire troepen de vesting Maastricht (en Wijk op de oostoever van de Maas) van alle kanten in. Wat kon men daar anders doen dan hopen op hulp van buitenaf? Uit Den Haag in Holland, lijkt, was helemaal niets te verwachten. Maastricht was een (te?) verre buitenpost van het stadhouderlijk bewind. De regenten van de Zeven Provinciën hadden al moeite genoeg om zich in het kerngebied te organiseren tegen de verwachte aanval vanuit het nu vijandige zuiden.
Alle hoop in Maastricht was gevestigd op de Oostenrijkers, al hadden die België, de voormalige Oostenrijkse Nederlanden, kort daarvoor moeten afstaan aan de Fransen. Binnen de vesting was men nagenoeg van de buitenwereld afgesloten. Het was onduidelijk wat er elders aan de hand was.
De totale troepenmacht in de stad bestond uit achtduizend man. De Fransen konden het zich permitteren steeds meer soldaten naar Maastricht te sturen. De nog overgebleven geallieerde strijdkrachten verloren verder terrein en trokken zich in oostelijke richting keer op keer verder terug. De verovering van de stad, evenals die van het noordelijker gelegen Den Bosch, was voor de Fransen vanwege de ligging (brug over de Maas) van strategisch belang.
Bezettingstroepen werken niet mee
De Oostenrijkse troepen die nog in de stad gelegerd waren stelden zich niet strijdlustig op. Waarom zouden ze dat doen? In de brieven die de gouverneur van Maastricht schreef aan zijn echtgenote – ze had in de zomer al een veiliger plek opgezocht – beklaagde de prins van Hessen-Kassel, door Holland ‘ingehuurd’, zich over het optreden en de houding van de nog aanwezige Oostenrijkse soldaten. Er werd veel alcohol gedronken. Burgers werden gemolesteerd, goederen geroofd. Hun aanvoerders trokken zich met hun bezittingen terug op een zo veilig mogelijke plek.
De gouverneur deed een beroep op de officieren om in een krijgsraad van gedachten te wisselen en maatregelen te nemen. De Oostenrijkse legerleiding in de stad liet zich verontschuldigen, meldde Jaspar in zijn boek over de geschiedenis van de stad.
Prins van Hessen-Kassel (1787)
Aanvoer van goederen belemmerd
De omsingeling van de vesting had zijn gevolgen. “De ingesloten stad was verstoken van alle toevoer van levensmiddelen en verversingen – behalve het weinige dat het dorp Sint Pieter, onder de vestingwerken van Maastricht gelegen, kon verschaffen en hetgeen uit de tuinen in de stad gehaald kon worden”.
De stadsregering was niet helemaal verrast door de gang van zaken. Er waren voorraden voor drie maanden aangelegd. Wat er in magazijnen opgeslagen was kwam evenwel grotendeels ten goede aan de Oostenrijkse en Hollandse bezettingsmacht. Maar ook de ‘in dienst genomen lokale handlangers en andere helpers (‘pionniers’) konden wekelijks op enige verkwikking en een toelage van de eerste noodwendigheden’ rekenen.
De Vaderlandsche Historie, die nogal wat informatie verstrekte over het gewone leven in de benarde omstandigheden van de Nederlandse Republiek, gaf aan dat de Fransen, die de stad in een houdgreep hielden, de toevoer van steenkolen belette. De voorraad hout in de stad was bovendien gering. “Bij het naderende koude jaargetijde was dat een akelig vooruitzicht”.
Je kon het niet anders verwachten: “Toenemende schaarsheid deed de prijzen flink stijgen”. [VH 296 e.v.]
Noodgeld
Er was nóg een probleem. Niet alleen de echtgenote van de gouverneur, maar ook vele andere gegoede ingezetenen waren met de noorderzon vertrokken bij de aftocht van het keizerlijke leger. Onder hen bevonden zich de bankiers. Er was geen geld meer om het nog aanwezige krijgsvolk te betalen. Misschien dat de Oostenrijkse soldaten zich daarom wel aan de bevolking van de stad vergrepen.
Volgens de VH was met het vertrek van het keizerlijke leger de krijgskas verwijderd. Uit die kas zouden de soldaten hun salaris behoren te ontvangen. En dat gebeurde dus niet.
Prins van Hessen-Kassel deed wat onder de gegeven omstandigheden nog mogelijk was. “Om de heilloze gevolgen van het onbetaald laten van het krijgsvolk te voorkomen vroeg het stadbestuur de ingezetenen het geld waar ze nog over beschikten op te schieten”. Waar nog geld was moest het te voorschijn komen. Bij de kerken viel ook altijd flink wat te halen. “Van de kapittels van zowel de Sint Servaas als dat van de Lieve Vrouwe werden geldsommen geëist”. Alle geld, ‘in de publieke fondsen voorhanden’, werd besteed om de soldaten rustig te houden.
Iedereen die bereid of gedwongen was zijn geld af te staan ontving uit handen van de gouverneur persoonlijk een schriftelijk bewijs van de ‘opgeschoten som’. De gouverneur gaf de verzekering dat het geld een rente van vier procent zou opleveren. Bovendien zou het aan de gever worden geretourneerd – zodra de omstandigheden het zouden toelaten. De VH meldde niet wat er zou gebeuren als de Nederlandse overheid zijn macht kwam te verliezen. Waarschijnlijk was je je geld dan gewoon kwijt.
Toch werd ‘geen onaanzienlijke som gelds’ samengebracht. Maar het was niet toereikend genoeg om ‘geruime tijd te voorzien in de veelvuldige benodigdheden’. Er moest meer gebeuren.
Om aan betaalmiddelen te komen werd er aanvankelijk aan gedacht om papieren geld in omloop te brengen. De Franse assignaten elders hadden echter weinig vertrouwen gewekt. De urgente omstandigheden vroegen om een andere aanpak. Evenals bij het beleg van de stad in 1579 besloot de stadsregering tot het vervaardigen van een noodmunt.
Opnieuw moesten de kerken hun rijkdommen ophoesten. “Om het inleveren van het zilverwerk van de roomse kerken en kloosters te bevorderen gaf men behoorlijke schuldbrieven uit”. Desondanks beantwoordde het extra opgebrachte zilverwerk niet aan de verwachtingen. De ‘buit’ bedroeg niet meer dan 37.082 guldens. Daar moest men het mee doen.
noodgeld, 100 stuivers
Volgens de VH was het de bedoeling om munten van honderd, vijftig, twintig, tien en vijf stuivers te vervaardigen. De twee eerstgemelde soorten werden dadelijk geslagen en kwamen in omloop. “Op de ene zijde van de noodmunt zag men het wapen [ster] van Maastricht. Bovendien de waarde van het stuk en het jaar 1794. De andere zijde was glad en de rand gekarteld”. [VH 297 e.v.]
Krijgshandelingen
De Fransen gingen steeds door met het aanleggen van belegeringswerken. De in Maastricht gelegen militairen probeerden dat natuurlijk te verhinderen. Op 9 oktober 1794 was er een stevige confrontatie. Met een uitval van achthonderd man voet- en paardenvolk, Hollanders en Oostenrijkers, gevolgd door een groot aantal helpers, probeerde men de belegeringswerken neer te halen. Gedeeltelijk lukte dat, ten koste van een aantal slachtoffers.
Er werd niet veel bereikt: “Het geslechte was weldra hersteld”.
Wat konden de militairen nog anders doen dat schieten op de belegeraars. Dat deden ze vooral vanuit een fort bij de westelijke stadsmuren. “Uit het fort werd met kogels en houwitsers geweldig geschoten om die arbeid te verhinderen en te vernielen”.
De Fransen zagen het als hun taak er toe te gaan slaan zodra ze de kans kregen. “De meeste Franse batterijen werden zo aangelegd dat ze op het fort gericht waren. Ongetwijfeld hadden de Fransen het voornemen om juist daar aan te vallen en de stad vanuit die invalshoek ten onder te brengen”.
De stadsregering wilde het leven van de inwoners en de aanwezige militairen zoveel mogelijk ongestoord laten doorgaan. “Er werd een overdekte weg aangelegd vanaf de Pieterspoort tot aan het fort zodat de mensen niet door de vijand gezien konden worden”.
De militairen waren niet alleen actief bij de stadswallen en het fort. Ook de rivier moest zoveel mogelijk beschermd worden. “De gouverneur liet ter hoogte van het [zuidelijke] dorp Sint Pieter twee vlotten plaatsen, ieder van een kanon voorzien om ook daar alle ondernemingen van de vijand te verijdelen”. [VH 297 e.v.]
Intimidatie
Zoals gezegd wist men binnen de vesting niet of nauwelijks wat zich elders afspeelde. De verdedigers hadden drie weken na de afsluiting het idee dat dat ze hun werk goed gedaan hadden. De vijand, dachten ze, was op 11 en 12 oktober bezig de aanval op te geven. “Een grote beweging in het belegeringsleger, vanaf de wallen waargenomen, deed bij de belegerden het denkbeeld ontstaan dat de vijand zich tot de aftocht gereed maakte”.
Het tegendeel was het geval. “Weldra bleek dat er juist militairen, met artillerie, wagens en karren uit het hoofdleger gearriveerd waren. Die hadden eerder de troepen van de Oostenrijkse keizer [verder in oostelijke richting] opgejaagd”.
Een inwoner van Maastricht kreeg van de Fransen de kans de vesting kortstondig te verlaten. Op het Franse hoofdkwartier ving hij nieuws op uit Luik dat Den Bosch zich aan de Fransen had overgegeven. Ook elders zouden de Franse troepen voorspoedig opereren.
De volgende dag hoorde het stadsbestuur soortgelijke berichten. “Een Franse officier, vergezeld door een trompetter, meldde zich met een brief bij de gouverneur van de stad. In de brief was te lezen dat het keizerlijke Oostenrijkse leger enige dagen eerder over de Rijn getrokken was”. Het Oostenrijkse hoofdkwartier met bijbehorende troepen zou zich dus niet meer in de Voerstreek, dichtbij, bevinden.
De Fransen hadden inmiddels een groot gebied tot in de verre omgeving van Maastricht in handen, vernam de prins van Hessen-Kassel. “Het hoofdkwartier van het Franse leger bevond zich inmiddels in Keulen. Koblenz, Gulik en de Nederlandse stad Den Bosch waren al ingenomen. Het Franse leger was opgerukt tot vóór Nijmegen en Venlo”.
Inderdaad had Herman Willem Daendels als Frans generaal met succes vanaf 27 september in Den Bosch gevochten. De stad in het noorden van Brabant had zich op 10 oktober formeel overgegeven. Het moet een domper voor de gouverneur geweest zijn dit alles te horen. Als de berichten juist waren viel er geen hulp meer voor hem en de stad te verwachten. Maastricht was waarschijnlijk een Hollands eiland geworden midden in Frans gebied. Had het wel zin om de vesting nog verder te verdedigen?
Kléber
Zo dacht Kléber, hoofd van de Franse omsingelaars, er eveneens over. “Bij het bericht was een aanmaning gevoegd aan de stadsbevelhebber. Uit hoofde van al deze omstandigheden eisten de aanvallers om deze stad, van alle hoop op ontzet verstoken, nu eindelijk over te geven. In dat geval zou er sprake zijn van ‘allerloflijkste’ voorwaarden”.
Kléber besefte blijkbaar dat de prins van Hessen-Kassel wellicht niet onmiddellijk zou toehappen. “De Franse generaal bood de gouverneur aan, vóór het doen van die stap, een officier te benoemen, die men ter plaatse zou brengen zodat hij er zeker van zijn kon dat de feiten correct waren weergegeven”. [VH 299 e.v.]
Overigens vind ik [HK] het opvallend hoe snel de Franse innames, met name die van Den Bosch, op honderden kilometers afstand, bekend waren. Was dat te danken aan de optische telegraaf van Claude Chappe (1763-1805)?
Geen stap verder
De gouverneur hield krijgsraad. De briefschrijver liet hij vervolgens weten dat het hem onmogelijk was op het Franse voorstel in te gaan zonder uitdrukkelijke bevelen van zijn souverein – de Staten Generaal in Den Haag dus. “Hij verzocht de vrijheid een koerier naar Den Haag te zenden. In afwachting van diens terugkeer was het wenselijk de vijandelijkheden van beide kanten te staken”.
Kléber was het er juist om begonnen de overgave binnen de kortste tijd tot stand te brengen. “De Franse generaal weigerde aan het voorstel te voldoen. Hij volhardde bij de jongst gedane opeising. Deze onderhandeling liep vruchteloos ten einde”.
Bij de Hollanders in Maastricht gloorde er nog wat hoop. Wie weet was er een algemene vrede op komst. Als men nog even volhield bleef die strategische vesting dan toch in Nederlandse handen. Bij een snelle overgave aan de Fransen was die kans een stuk kleiner. Maar: “Alle hoop op ontzet was verdwenen, zeker gezien de snelle opmars van de Franse wapenen op het grondgebied van Nederland”. [VH 299 e.v.]
Op naar het einde
kaart belegering Maastricht 1794 (zuiden is boven)
In de loop van oktober 1794 werd de bewapening, voor zover mogelijk, van twee kanten optimaal opgevoerd. Eerder aangelegde belegeringswerken werden ‘aan elkaar geketend’. De Fransen plaatsten ‘dertig stukken zwaar geschut en twee mortieren’ op een zorgvuldig gekozen plek.
De in Maastricht gelegerde soldaten beantwoordden de dreiging met het afschieten van wat maar mogelijk was. “De batterijen der stad, die [tot dan toe] slechts nu en dan van zich hadden laten horen, deden nu aanhoudend, dag en nacht, de lucht weergalmen door schieten van kogels, bommen en houwitsers”.
Het ‘Hollandse’ fort op de Sint Pietersberg speelde een belangrijke rol om de ‘belegeraars in hun werkzaamheden te ontrusten’. Aan de andere kant hielden Franse ‘jagers en scherpschutters de uitgezette voorposten van de belegerden gestadig bezig’.
Hoe je het ook bekijkt, de Maastrichtenaren zatten als ratten in de val. En hulp was niet te verwachten.
Op 30 oktober werd een Franse trompetter in de stad toegelaten, deze keer zonder officier. Hij kwam met een nieuwe brief voor de stadsregering. Voor de tweede en laatste keer verzocht Kléber een antwoord op zijn eis de stad onmiddellijk over te geven. “Thans vertrok deze zendeling met het [afwijzende] antwoord van de regering”. Wat zou de prins van Hessen-Kassel bewogen hebben deze opstelling nog langer vol te houden?
De aanvallers wisten in elk geval waar ze aan toe waren. Onmiddellijk werd handelend opgetreden. “Een onnoemelijke grote voorraad van artillerie stelde de Fransen in staat om krijgsgeweld op de stad uit te oefenen. Nauwelijks was de trompetter met de afwijzende brief vertrokken of men beschoot de stad met enige kogels en houwitsers van de batterijen op Caberg”.
Dat was nog maar het begin. “Het schieten hield de hele nacht en de volgende ochtend aan tot tien uur”. Het vuren werd daarna niet verminderd maar juist verdubbeld. Het was 1 november 1794. “Bommen, houwitsers en gloeiende kogels kwamen niet alleen van Caberg maar vlogen rondom de gehele vesting. Er was nauwelijks een veilige schuilplaats boven en zelfs onder de grond”.
Van enige terughoudendheid was geen sprake meer. “Akelig was het toneel dat Maastricht opleverde. Zowel aanzienlijke als geringe gebouwen vielen voor het geweld van kogels en bommen. Andere werden een prooi van de vlammen.
Het gekerm en gejammer van burgers en soldaten, gewond door vijandelijk lood of instortende gebouwen, was afgrijselijk. Anderen huilden door de dood van een medeburger of het sneuvelen van zijn krijgsmakker”, het is allemaal te lezen in de Vaderlandsche Historie. “Drie dagen lang verkeerden de Maastrichtenaren in deze jammerlijke toestand. De stad werd door oorlogsgeweld aanhoudend geteisterd”. [VH 299 e.v.]
Overgave
Pas na drie dagen gaf de gouverneur toe. “Aangezet door de stadsregering en ook uit hoofde van andere omstandigheden opende hij de weg tot de overgave die hij tot dan toe had afgewezen. Op de avond van 3 november vaardigde hij een trompetter af naar het hoofdkwartier van de Fransen. Na korte tijd keerde deze met een gunstig antwoord terug”.
Vanaf dat ‘gerust stellend tijdstip’, aldus de VH, ‘begon men aan de punten van de overgave te werken. De volgende morgen vroeg zweeg het Franse geschut’. [VH 304]
Intussen was er van Maastricht niet veel meer over. “Tweederde van de stad rekende men verbrand, verwoest of beschadigd – daaronder veel openbare gebouwen. In de eerste drie dagen van november waren er bovendien omtrent tweehonderd personen gedood of verminkt, zowel burgers als krijgslieden. In korte tijd [immers] waren meer dan 12.000 bommen, houwitsers en kogels op de stad geworpen. Sommige bommen wogen wel twee honderd pond”. [VH 304]
Jaspar gaf nog enkele details: “De kerken van de Dominicanen, van Sint Antonius en van de Duitse Orde waren vreselijk toegetakeld. Het klooster van de Beijert brandde helemaal uit”. [J 99] In zijn geschiedenis van Maastricht legde Ubachs uit dat kerkelijke gebouwen als kloosters gebruikt waren als militaire opslagplaatsen. Er was daar kennelijk meer gebeurd dan het afstaan van geld en zilverwerk, om er noodgeld van te maken.
Volgens sommige bronnen had Maastricht zich nog maar net op tijd overgegeven. “Voor 4 november was een algemene storm bepaald die het totale verderf van de stad ten gevolge gehad zou hebben. De Fransen hadden tachtigduizend man klaar staan met tweehonderd stukken geschut”. [VH 304]
In een brief aan zijn vrouw wond de gouverneur zich opnieuw op over de houding van de Oostenrijkse militairen. “De soldaten konden het goed vinden met hun Franse collega’s. Midden in de nacht na de overgave zaten ze samen stevig aan de drank”. Hollandse soldaten moesten onder de wapens blijven om plunderingen te voorkomen. De Oostenrijkse officieren waren überhaupt niet meer bereid te assisteren bij het handhaven van de orde. Ze zouden bang voor de Maastrichtse bevolking geweest zijn.
Jaspar, historicus van Maastrichtse afkomst, wond zich op. Luitenant-generaal Kleebeck beklaagde zich bij de nu voormalige gouverneur dat hij en zijn militairen valselijk beschuldigd werden. “Je moet maar durven!”, vond Jaspar. [J 100]
gevelsteen van niet-vernield huis uit 1740: Cörversplein 12 (Wijk)
De overgave van Maastricht had niet alleen een militaire maar ook een interessante staatsrechtelijke betekenis. In 1632, bij de verovering van Maastricht door de troepen van stadhouder Frederik Hendrik, hadden de ‘Hollanders’ de plaats ingenomen van de hertog van Brabant. Maar de stad was en bleef tweeherig.
Tussen 1632 en 1794 was het stadsbestuur zowel in handen van de Staten Generaal in Den Haag als van de prins-bisschop van Luik. Maar op 24 juli 1794 had François de Méan, sinds 1792 prins-bisschop van Luik, uit die stad moeten vluchten. In dat jaar hield de tweeherigheid van Maastricht op te bestaan.
Een nieuwe tijd
Tijdens de onderhandelingen wist de gouverneur te bereiken dat het garnizoen de stad nog met militaire eer mocht verlaten. Alsof de achtergebleven inwoners van Maastricht daarbij gebaat waren.
In zijn geschiedenis van Maastricht schreef P.J.H. Ubachs dat er echt nieuwe tijden waren aangebroken. Tijdens de tweeherigheid slaagden de stadsbestuurders erin om ‘Luik’ uit te spelen tegen eerst Brabant en later Holland. Daar was nu geen sprake meer van. “Alles wat de Maastrichtenaars generaties lang van vader op zoon als onveranderlijk en onomstotelijk gekend hadden, kwam van de ene dag op de andere op losse schroeven te staan. Wat bij de capitulatie van de stad nog uitdrukkelijk bedongen was, de handhaving van het oude, was binnen drie jaar weggewaaid als een pluisje op de wind”. [U 101]
Voor de Fransen bestonden de voormalige grenzen tussen ‘Nederland, België en Duitsland’ niet meer. Ze beschouwden zich in elk geval als de nieuwe eigenaar van het gebied dat tot voor kort als een soort bezit bestuurd werd vanuit Wenen en Den Haag. Het nieuwe Nederland, de Bataafse Republiek die op 18 januari tot stand kwam door de vlucht naar Engeland van stadhouder Willem V en de inname van Amsterdam door Franse troepen met onder meer Herman Willem Daendels, gaf het zuiden van het land bij de onderhandelingen van het tractaat van Den Haag, in mei 1795, formeel over aan de Franse revolutionairen. Frankrijk kon met instemming van de Hollanders gewoon de baas spelen in Maastricht. De nieuwe gouverneur van Maastricht werd de Franse brigadegeneraal Jean-Baptist Bernadotte.
Nedermaas
De Franse regering, het Directoire, vanaf de zomer van 1795 onder leiding van Paul Nicolas de Barras, trad handelend op. Even leek het erop dat Maastricht ondergeschikt zou worden aan het eveneens door de Fransen ingenomen Aken, wat later aan het Frans geworden Luik.
Het pakte anders uit. Per 1 oktober 1795 werd Maastricht niet alleen formeel een Franse stad, maar ook hoofdstad van het Franse departement Meuse Inférieure (Nedermaas). In plaats van als een militaire Hollandse buitenpost te fungeren kreeg de stad een interessante status. In plaats van rechtstreeks vanuit Den Haag geregeerd te worden, mocht de stad voortaan afgevaardigden naar het parlement in Parijs sturen. In 1798 waren dat Joseph Michiels en André Membrede. [J 101]
Natuurlijk waren er grote veranderingen. Oude machtssymbolen verdwenen, nieuwe kwamen er voor in de plaats. Kerkelijke gebouwen kregen een wereldlijke functie. De perroen op de hoek van Vrijthof bij de Grote Staat, teken van de wereldlijke macht van de bisschop van Luik, werd afgebroken. Op een toren van de Sint Servaas-kerk werd de keizerlijke adelaar vervangen door een Jacobijnenmuts. Op het Vrijthof werd een vrijheidsboom geplaatst. In de Waalse kerk aan de Sint Pieterstraat werd de godin van de rede vereerd. Enzovoort.
Door de nieuwe grenzen veranderden tevens de economische omstandigheden. Wie op de juiste manier zijn kansen greep kon het ver brengen. Vooral Charles Roemers, die zwoer bij de vooruitgang en zich pro-Frans opstelde, wist een groot kapitaal te vergaren. Weldra betrok hij een patriciërswoning aan de Brusselsestraat.
Ubachs legde uit hoe dat mogelijk was: “Na 1800 bloeide de stad weer op. Het verdwijnen van de gildes maakte het vrije ondernemen mogelijk. De leegstaande kloostergebouwen in de stad boden goedkoop onderdak aam nieuwe bedrijfjes. Landbouw, veeteelt en werkplaatsen profiteerden van het wegvallen van allerlei tolgrenzen door de inlijving bij het grote Frankrijk, een handelsgebied dat zich uitstrekte tot van de Middellandse Zee tot aan de Noordzee. Kooplieden, industriëlen, militairen en kopers van nationale goederen konden hiervan profiteren”. [U 108]
In Nederlandse (‘Hollandse’) geschiedenisboeken wordt gerept van slechte economische omstandigheid als gevolg van de oorlog tussen de Britten en de Fransen, vooral door het Continentaal Stelsel. ‘Maastricht’ daarentegen produceerde voor de Franse binnenlandse markt.
Mosasaurus gevonden in mergelgrot
Volgens Maastrichtse historici zat het wel iedereen dwars dat de Fransen na de inname veel goederen uit de stad naar de hoofdstad Parijs overbrachten. Je kunt geen regionaal geschiedenisboek open slaan of er wordt gesproken over de roof van de Mosasaurus (populaire prehistorische ‘maashagedis’, te vergelijken met ‘Trix’, sinds 2016 in Leiden). De schedel van het twintig jaar eerder in de Sint Pietersberg gevonden dier was eigendom geworden van een priester. Theodorus Godding werd echter met zachte of harde hand gedwongen zijn bezit ‘ten geschenke te geven’ aan de Franse regering. De Maastrichtse schat kwam na een reis per kar (vanaf 9 december 1794) in een museum van Parijs te recht en is ondanks herhaaldelijk ‘aandringen’ tot op de dag van vandaag niet terug gegeven. Maastricht heeft zijn eigen ‘Elgin Marbles’.
Die zelfde Maastrichtse historici benadrukken vaak dat de meeste inwoners zich onverschillig opstelden ten aanzien van de nieuwe machthebbers. Op die manier hadden ze eerder van de tweeherigheid kunnen profiteren.
In 1799 kwam Napoleon aan de macht. Als eerste consul bezocht hij de nu Franse stad met voor hem grote militaire betekenis in de zomer van 1803 – maar liefst drie dagen lang, samen met zijn vrouw Josephine de Beauharnais en haar zoon Eugène. In zijn geschiedenis van Maastricht benadrukte Ubachs de afwezigheid van enigerlei aanhankelijkheid. “De stad schijnt hem weinig belang ingeboezemd te hebben. De stad van haar kant toonde ook weinig interesse”. [U 107] Dat is de toon die je steeds terugvindt in plaatselijke en regionale geschiedenisboeken.
Het beleg van 1813-1814
Na de mislukte Russische veldslag kwam er een einde aan het keizerschap (sinds 1804) van Napoleon. Herman Willem Daendels was met hem meegegaan en trad op als bevelhebber van de Franse troepen in Modlin, niet ver van Warschau. Lange tijd, tot tegen het einde van 1813, slaagde hij erin die vesting onder Franse controle te houden.
De vijanden van Frankrijk rukten op naar Parijs. In zijn geschiedenis van Maastricht schreef Ubachs: “Op 13 december 1813 werd de Maasvesting in staat van beleg verklaard. Een maand later sloten de geallieerden de stad in”. Negentien jaar na de inname door de Fransen op 4 november 1794 was het weer eens zover. “Pruisische, Russische, Zweedse en ook een handvol Nederlandse troepen bivakkeerden in de omgeving van de Franse vesting. De inwoners maakten een harde oorlogswinter door”. Leider van de geallieerde troepen was Jean-Baptist Bernadotte, die eerder als eerste Franse gouverneur na de inname was opgetreden.
Lodewijk XVIII, koning in Frankrijk en ook in Maastricht april-mei 1814
Een bombardement bleef deze keer uit. In april van 1814 nam Lodewijk XVIII de troon van Napoleon over. Dat had ook voor Maastricht consequenties. Ubachs: “Het Maastrichtse garnizoen zwoer de nieuwe Franse koning eind april trouw”. [U 108] Bij die gelegenheid zal de witte vlag van de Bourbons gewapperd hebben. Maar na het sluiten van een wapenstilstand kregen de Franse militairen opdracht hun vesting te verlaten en zich binnen de nieuwe grenzen terug te trekken. Het duurde nog tot 1 augustus 1814 voordat Maastricht als gevolg van internationale afspraken ingelijfd werd door het Koninkrijk der Nederlanden. De inwoners werden nu onderdanen van koning Willem I, zoon van stadhouder Willem V.
Aan de afsluiting van de stad op 22 september 1794 was definitief een einde gekomen.
Harry Knipschild
24 januari 2017
De citaten heb ik, zo nodig, bewerkt en hertaald.
Literatuur
Vaderlandsche historie, vervattende de geschiedenissen der Vereenigde Nederlanden, zints den aanvang der Noord-Americaansche onlusten, en den daar uit gevolgden oorlog tusschen Engeland en deezen staat, tot den tegenwoordigen tijd. Uit de geloofwaardigste schrijvers, en egte gedenkstukken, zamengesteld. Ten vervolge van Wagenaars Vaderlandsche Historie, deel 27, Amsterdam 1801
Edmond Jaspar, Kent geer eur eige stad?, Maastricht 1973 (1936)
P.J.H. Ubachs, Tweeduizend jaar Maastricht, Maastricht 1991
J.C.H. Blom, E. Lamberts (red.), Geschiedenis van de Nederlanden,Rijswijk, 1993
P.J.H. Ubachs, I.M.H. Evers, Ongewilde Revolutie. Limburgs Maasland onder Frankrijk 1794-1814, Maastricht 1994
- Raadplegingen: 15821