5 - Het beleg door de Fransen van Maastricht (1794), deel 1
In 1794 en januari 1795 liepen de Fransen de Nederlandse Republiek der Zeven Provinciën onder de voet. Herman Willem Daendels (1762-1818), die in 1787 uit eigen land moest vluchten omdat hij zich tegen het bewind van stadhouder Willem V verzette, speelde een dominante rol bij de inname door Franse troepen.
Maar de voormalige inwoner van Hattem kon niet op alle plaatsen tegelijk zijn. Hij was betrokken bij de verovering van Den Bosch terwijl de Franse generaal Kléber in die weken de zuidelijke vestingstad Maastricht aan de Maas voor het nieuwe Frankrijk wist in te nemen.
Publicaties over het beleg van Maastricht
In hedendaagse geschiedenisboeken neemt deze gebeurtenis niet veel plaats in. De Geschiedenis der Nederlanden (1993) onder redactie van Hans Blom en Emiel Lamberts liet de inname onvermeld. Misschien kwam dat wel omdat de stad, door Frederik Hendrik in 1632 gewapenderhand bij ‘Nederland’ gevoegd en daarna vanuit Den Haag bestuurd, niet tot het kerngebied van de Republiek behoorde.
In Ongewilde Revolutie. Limburgs Maasland onder Frankrijk maakte de Limburgse historicus Pierre Ubachs (1925-2010) niet veel woorden vuil aan hetgeen er in september-november 1794 gebeurde. “De capitulatie van Maastricht op 4 november”, zo vatte hij het in 1994 samen, “vormde de afronding van de verovering van de Zuidelijke Nederlanden [België] en het Rijnland [in Duitsland]”. [UE 22]
Jean-Baptiste Kléber (1753-1800, Louvre, Parijs)
In Tweeduizend jaar Maastricht (1993) gaf Ubachs iets meer feiten – althans in militair opzicht. “Eind september 1794 begon het beleg door de Franse revolutionairen. Hun bevelhebber Kléber maakte vooral gebruik van zijn vele kanonnen om de stad op de knieën te krijgen. Vanaf de Louwberg bombardeerde hij fort Sint Pieter.
De hoofdaanval was gericht op de Boschpoort en de Brusselse Poort. Kléber richtte zijn geschut bij voorkeur op de militaire opslagplaatsen in de stad, waarvoor ook veel kloosters gebruikt werden. Verschillende gebouwen vlogen daardoor in brand of leden zware schade, zoals het zusterklooster de Beyart aan de Brusselsestraat, de kloosters van de voormalige Antonieten en van de Nieuwe Biezen bij het huidige Bassin en het Dominicanenklooster aan de Helmstraat.
Op 3 november opende de Staatse gouverneur, de [Duitse] prins van Hessen-Kassel, [dus in dienst van de Generale Staten, Den Haag] door de stijgende nood gedwongen, onderhandelingen met Kléber en een dag later capituleerde de Maasvesting”. [U 99]
Zo eenvoudig was het, of leek het te zijn.
Edmond Jaspar over eerder beleg (1793)
In Kent geer eur eige stad? gaf Edmond Jaspar in 1936 meer details, inclusief de voorgeschiedenis. Dr. Jaspar schreef [in het Maastrichts] over de Fransen die vanaf 1789 ‘hals over kop uit hun land moesten vertrekken en zich dus nagenoeg zonder middelen van bestaan bevonden, zodat ze op het medeleven en de gastvrijheid van de burgerij aangewezen waren. De meeste Maastrichtse huishoudens namen, als het maar even kon, een familie of enige alleenstaande personen onder hun dak op’.
Onder de vluchtelingen waren behalve personen van adel tevens 520 geestelijken, onder wie de bisschoppen van Béziers, Bourges, Auxerre, Chalons-sur-Marne en Chartres.
Er was de gevluchte Fransen uiteraard veel aan gelegen dat de stad niet in handen van de revolutionairen zou komen. Ze boden dan ook aan, aldus Jaspar, om in militair opzicht een steentje bij te dragen aan de verdediging. Het garnizoen, 4500 man sterk in 1793, en bestaande uit ‘Hollanders, Zwitsers en Duitsers’, kon met 1.200 man uitgebreid worden. Onder hen 300 (voormalige) officieren van de Franse artillerie en marine. Ze kregen zo nodig het commando over de batterijen op de wallen van de stad.
Jaspar voegde er met mooie woorden aan toe: “Franse vluchtelingen en Maastrichtenaren voelden zich op dat moment één en hadden allemaal hetzelfde doel: de stad uit de ban van de republikeinen te redden”. [J 96]
beleg 1793
Bij de eerste, mislukte, belegering van de stad, in 1793, maakten Franse geestelijken zich verdienstelijk. Dag en nacht waren ze in de weer om de gewonden te verzorgen en de branden te blussen, die door bommen, 6.000 in totaal, op de stad aan de Maas gericht waren. Toen de revolutionaire troepen wegtrokken gaf een plechtig ‘Te Deum’ in de Sint Servaas-kerk uiting aan de gevoelens van dankbaarheid van burgers en émigrés voor de bevrijding, niet door Hollandse maar door Oostenrijkse troepen.
Vanuit Den Haag was er, lijkt het, niet veel hulp geweest.
Ontwikkelingen in 1794
In de eerste maanden van het daaropvolgende jaar, 1794, leek het er aanvankelijk op dat niet Frankrijk, maar de geallieerden de koers der gebeurtenissen aan het bepalen waren. Dat is goed te lezen in een eigentijdse bron, Vaderlandsche historie, vervattende de geschiedenissen der Vereenigde Nederlanden, deel 27. Het boekwerk, een vervolg van de publicatiereeks onder historicus Jan Wagenaar, werd anno 1801 uitgegeven – niet in Maastricht of omgeving, maar een stuk verder in het noorden: Amsterdam.
De Nederlandse regering in Den Haag kon zelf op militair gebied maar weinig presteren. Er was in die tijd immers geen dienstplicht. De twee zonen van stadhouder Willem V traden wel als legeraanvoerders op. Soldaten die voor de Nederlandse zaak wilden vechten werden in het buitenland aangeworven. Vooral Pruisische troepen waren van belang.
Onderhandelingen van de geallieerden onderling leken resultaat te hebben. De koning van Pruisen, zo werd vastgelegd, zou uiterlijk 24 mei een volledig paraat leger van 62.400 man leveren. De Britten waren bereid een groot deel van de kosten voor hun rekening te nemen, maar Nederland moest ook zelf financieel over de brug komen.
Niet alle Nederlandse provincies waren echter bereid mee te betalen aan de Pruisische krijgsmacht. Met name de Friezen, die niet op de hoogte waren gesteld van de onderhandelingen, verzetten zich tegen de opbouw van zo’n leger.
Achteraf deed het er niet toe. De Pruisen trokken zich onverwacht helemaal terug uit de strijd tegen de Fransen. Aan hun oostgrens, bij de ‘verdeling van Polen’ was voor hen meer te bereiken. De andere geallieerden moesten het verder maar zelf opknappen. Op 26 juni 1794 wist het Franse leger bij Fleurus (ten westen van Namen in België) zijn nog overgebleven tegenstanders te verslaan.
Voortaan was er geen sprake meer van een aanval op het revolutionaire Frankrijk, dat koning Lodewijk XVI en zijn echtgenote, de Oostenrijkse prinses Marie Antoinette, door middel van de guillotine vermoord had. Integendeel, vanaf die dag rukten de Fransen zelf op.
Ondanks allerlei oproepen waren de Belgen, inwoners van de Oostenrijkse Nederlanden, er nauwelijks toe te brengen het bewind, dat in Wenen zetelde, te verdedigen. Waarom zouden ze? Moesten ze hun leven wagen voor een Oostenrijkse in plaats van een Franse overheersing? Binnen een aantal weken was het gebied ten zuiden van de Nederlandse grenzen in Franse handen.
In de Vaderlandsche historie zijn de details met bijbehorende afgedrukte documenten te lezen. Google Books brengt al die kennis bij je thuis. Voorbij is de tijd dat je (altijd) moet reizen naar soms verre bibliotheken om er in speciale leeszalen te kunnen onderzoeken wat twee eeuwen geleden gedrukt werd. Het originele boek, integraal op internet te lezen, geeft een mooi en gedetailleerd inkijkje in hoe het er in 1794 toeging.
Aanval op Nederland, te beginnen in Sluis
Na de omwenteling in België was Nederland vanaf juli 1794 aan de beurt – om te beginnen de grensvesting Sluis in Zeeuws-Vlaanderen. Op 9 juli verscheen een Franse officier voor de stad, vergezeld van een trompetter en twee ruiters. Hij eiste dat de stad zich zou overgeven. De daar aanwezigen kregen te horen dat Ieper, Charleroi, Nieuwpoort en Oostende al ‘met Frankrijk verenigd’ waren. Voor zover nog nodig legde de Franse officier uit dat de troepen van de Oostenrijkse keizer Franz bij Fleurus verslagen waren en dat Bergen, Gent, Doornik, Brugge enzovoort waren ingenomen. De bevelvoerder in Sluis werd verzocht ‘gijzelaars’ af te vaardigen om te onderhandelen over de voorwaarden – ‘ter voorkoming van rampen, zo onvermijdelijk aan de moed en drift van de [Franse] republikeinen”.
De Franse commandant liet aan zijn Nederlandse collega weten: “Ik wacht op een beslissend en kort antwoord en hoop dat u niet aarzelen zult om te besluiten tot een keuze waardoor het niet nodig is geweld te gebruiken”.
Majoor-generaal H.W. van der Duin, bevelhebber van Sluis, gaf zich niet zo maar over. De stad was op een aanval voorbereid. Hij had de beschikking over een troepenmacht van tweeduizend man. De eerste Franse aanval wist Sluis dan ook af te slaan. Nadat de Fransen zich teruggetrokken hadden kwam prins Frederik, de jongste zoon van de stadhouder, ‘tot bemoediging’ een kijkje nemen. Hulp bood hij echter niet.
De Fransen sloten Sluis van alle toevoer af alvorens opnieuw in de aanval te gaan. Ondanks de afsluiting van de vesting wist men toch een boodschap bij prins Frederik te bezorgen. Deze kon echter ‘geen onmiddellijke baat toebrengen’. Steun uit Holland viel er dus niet te verwachten. In de overvolle vesting braken ziektes uit zodat er van de tweeduizend soldaten na korte tijd nog maar vijfhonderd adequaat konden functioneren. Commandant Van der Duin kwam ook zelf in de ziekenboeg terecht. Voor Sluis zat er niets anders op dan zich alsnog over te geven. Dat gebeurde op 25 augustus 1794.
De Fransen waren niet mild. De militairen werden in krijgsgevangschap afgevoerd. Ook de 500 Franse émigrés werden op transport gezet en naar het revolutionaire vaderland, van waaruit ze gevlucht waren om hun leven te redden, teruggevoerd. Alle wapens, 10.000 geweren en 150 stukken geschut, kwamen onbeschadigd in Franse handen. Stadhouder Willem V, zijn twee zonen, en de bondgenoten wisten waren ze aan toe waren.
De poort naar de rest van (het westen van) Nederland stond open. De veroveraars rukten meteen flink op in de omgeving van Sluis. Over een rol van Daendels in Sluis en omgeving is in het boek niets te lezen.
Aanpak van veroverde gebieden
Voor de oprukkende Franse troepen was de leuze: ‘Vrijheid, gelijkheid, broederschap of de dood’. Twee volksvertegenwoordigers, die in contact stonden met Parijs, hadden in België al bepaald hoe de generaals en hun troepen zich behoorden te gedragen.
Sluis 1794
In dreigende en heldere taal was het vastgelegd.
De inwoners kwamen voortaan onder ‘bescherming’ van de Franse republiek. Maar daar moesten ze zich dan wel naar gedragen. Wie strijdig handelde met de ‘zekerheid van het Franse volk’ zou voor de revolutionaire rechtbanken van Frankrijk gebracht worden en aldaar volgens de wetten gevonnist worden. Plaatselijke bestuurders moesten gehoorzamen aan hetgeen de veroveraars van hen eisten. “De ongehoorzamen zullen als vijanden van de republiek worden behandeld”. Alle inwoners moesten hun wapens binnen 24 uur inleveren. Wie iets achterhield zou ‘met de dood gestraft’ worden. Franse assignaten waren voortaan een wettig betaalmiddel. Enzovoort. [VH 175 ev]
Fransen rukken verder op
Als je deel 27 van de Vaderlandsche Historie leest valt op dat er weinig élan was bij het Nederlandse volk om zich te verdedigen tegen het oprukkende Franse volksleger. Oproepen van bovenaf om steun aan de stadhouder en de regenten, die de steden en de provincies bestuurden, hadden weinig resultaat. Het lijkt een beetje op de houding van de Belgen. Waarom zouden ze zich druk maken om het bewind van Willem V in stand te houden?
In het zuiden van ‘Nederland’, de generaliteitslanden die als een kolonie rechtstreeks vanuit Holland bestuurd werden, zal er zeker niet meer animo dan elders geweest zijn. Buitenlandse troepen van de geallieerden waren wel aanwezig, maar trokken zich op beslissende momenten vaak ‘tactisch’ terug. Zo werd het de Fransen niet bijzonder moeilijk gemaakt in de zomer van 1794.
In de Nederlanden waren twee Franse legers actief, dat onder leiding van Pichegru (inclusief een brigade onder bevel van Daendels) en een waarover Jean-Baptiste Jourdan namens Parijs de scepter zwaaide. Het leger van Jourdan nam Namen op 17 juli in en trok verder naar het noordoosten. Luik viel op 27 juli 1794. Jourdan had nagenoeg vrij spel tot in de verre omgeving. Weldra waren de oevers van de Maas en Ourthe rood van het bloed aldus bronnen van die tijd. De Oostenrijkse keizerlijke troepen, voor zover niet verslagen, trokken steeds verder weg. In de VH (Vaderlandsche Historie, deel 27) werd gesproken over een ‘welgemaakte aftocht’. [VH 288]
Maastricht in de zomer van 1794
Wat er vervolgens plaatsvond in Maastricht was een ‘grote gebeurtenis’ en verdiende een bijzondere vermelding aldus de VH. “Maastricht had kort daarvoor al de angsten van een beleg doorstaan”. De stad was weliswaar niet overmeesterd maar had wel nadelen ondervonden. “In de zomer van 1794 was de stad onophoudelijk een krijgstoneel”.
De Oostenrijkers, inclusief de prins van Saksen-Coburg en aartshertog Karel, hadden er hun hoofdkwartier gevestigd. Bovendien hadden de Staten Generaal er twee commissarissen heen gestuurd, Mr. W.H. van Grootenray en Mr. J. Meerman, vrijheer van Dalem. ‘Vanwege de tijdsomstandigheden’ werden de vertegenwoordigers van Holland niet met de ‘gewone ereschoten’ verwelkomd.
In Maastricht was het niet veilig. Al een paar dagen na hun aankomst vertrokken de commissarissen weer. Ook de hoge militaire afgevaardigden van de Oostenrijkse keizer verlieten de stad. Ze verplaatsten hun hoofdkwartier naar ’s-Gravenvoeren. “Dit had het uitwijken van veel keizerlijk krijgsvolk ten gevolge”. Het in de Voerstreek gevestigde Oostenrijkse leger bestond uit 65.000 militairen.
Johan Meerman (1753-1815)
De prins van Hessen-Kassel, gouverneur van Maastricht namens Willem V, ontving nog een ‘geruststellende brief’ van de Oostenrijkse legerleiding. “Ik heb besloten de oevers van de Maas te verdedigen zolang geen dringende gebeurtenissen mij noodzaken andere schikkingen te nemen”.
Het Oostenrijkse leger zou op 23 juli 1794 de Maas oversteken en stellingen op de rechter oever innemen, las de prins. Vanaf die plek zou defensief worden opgetreden in het gebied ten oosten van de Maas tussen Luik en Roermond. Maastricht had hij niet helemaal vergeten. “Ik geef order aan generaal-majoor Kraay om met zes bataljons, zes compagnieën lichte troepen, twee eskadrons lichte ruiterij en twee eskadrons huzaren als een voorpost bij Maastricht te blijven”. De gouverneur mocht aanwijzen waar een legerkamp opgeslagen moest worden.
De eerste paar weken vonden er niet meer dan enkele schermutselingen plaats buiten de stadsmuren. “Men hield zich te Maastricht vrij gerust. Een gerustheid welke duurde tot de helft van september”.
Na de inname van Luik trokken steeds meer Oostenrijkse troepen in oostelijke richting over de Maas. Ze verzamelden zich in ’s Gravenvoeren ‘om het verder doorbreken van de Fransen te beletten’. Maastricht, grotendeels op de westeroever van de Maas, had nu geen prioriteit meer. Op 11 september brak het legerdeel van generaal Kraay op. “Het ontruimde de stelling der dekking van Maastricht genomen en de batterijen aldaar aangelegd”.
Komst en vertrek van Fransen
De Fransen die sinds 1789 uit hun land gevlucht waren om hun leven te redden wisten wat hen te wachten zou staan als de stad in handen van de Franse revolutionairen zou komen. Dat was na de inname van Belgische steden en van de Nederlandse vestingstad Sluis extra duidelijk geworden. In de VH is dan ook te lezen: “Een legerbende Franse emigranten en overlopers, in Hollandse soldij staande, had twee maanden in Maastricht in bezetting gelegen. Maar omdat ze de nadering van de Fransen vreesden trokken ze met hun hoofd, de prins van Hohenlohe, naar Venlo”.
In tegenstelling tot een jaar eerder was er geen lust om mee te helpen de stad te verdedigen. Blijkbaar was men niet optimistisch gestemd. “Velen namen de wijk. Het vluchten hield aan zolang er rijtuigen of karren te bekomen waren en de weg onbelemmerd was”. Er was haast geboden. “De Fransen vertoonden zich in de dorpen op de linkeroever van de Maas. Onmiddellijk vonden er schermutselingen plaats”.
In Maastricht werden maatregelen genomen. Het was duidelijk dat zich na de Franse aanval van 1793 een nieuw beleg al aan het voltrekken was. “Men stelde zich onverwijld in staat van verdediging. Hinderlijke huizen werden afgebroken en bomen gekapt”. Vanaf 21 september 1794 was de stad aan de Maas van de buitenwereld afgesloten. Maastricht, inclusief Wijk op de oostelijke oever, werd meteen van alle kanten beschoten. Voorlopig was er echter nog maar weinig schade. [VH 288 ev]
Edmond Jaspar (1906-1955)
In zijn boek van de geschiedenis van de stad gaf de Maastrichtse historicus Edmond Jaspar andere details. Hij vestigde er de aandacht op dat bij het beleg van 1793 wederom gebleken was hoe sterk de vesting was. De aanvallers spraken over ‘la place importante de Maestricht, l’une des plus fortes places de l’Europe’.
Na het doorstane beleg van 1793 hadden zich meer dan ooit vluchtelingen bij de poorten aangemeld. Meer dan elders waanden ze er zich veilig. De toeloop was extra hevig geweest omdat de notabelen van Frankrijk zich extreem bedreigd voelden als gevolg van de Terreur onder leiding van Robespierre (vanaf juni 1793).
De toeloop van ‘allochtonen’ was zo groot dat de gouverneur, de eerder genoemde prins van Hessen-Kassel, maatregelen had moeten nemen om het aantal inwoners binnen de perken te houden. Niemand mocht zich zomaar binnen de muren vestigen. Je moest je op het stadhuis melden om eventueel een verblijfsvergunning te krijgen. Een bewijs van die vergunning moest je altijd en onmiddellijk kunnen tonen. Verklikkers van illegale Fransen werd een beloning in het vooruitzicht gesteld. Vreemdelingen was het expliciet verboden om ‘valse en alarmerende geruchten’ te verspreiden.
Jaspar bevestigde de angst van de émigrés, die in Maastricht asiel wisten te vinden. Na de nederlaag blij Fleurus op 26 juni zagen ze de bui al hangen. Hun angst werd nog vergroot toen Oostenrijkse troepen bij Frimont (ten zuiden van Luik) op 18 september opnieuw verslagen werden. Vluchtelingen, die in Maastricht verbleven, trokken, ‘beschermd’ door en met de troepen van de geallieerden richting Valkenburg en Aken in de richting van de Roer. Volgens Jaspar begrepen de uitgeweken Fransen heel goed dat het met hen ‘niet goed zou aflopen’ als de stad in handen zou vallen van hun republikeinse landgenoten.
Franse troepen trokken overal steeds verder op. Ze behaalden de overwinning in Tongeren en Hasselt. Jaspar: “Ze wilden een sterk steunpunt aan de Maas in handen krijgen om in de winter van 1794 op 1795 van daaruit de omgeving in bedwang te houden”. Intussen groeide de troepenmacht van Kléber geleidelijk aan tot 40.000 man. [J 97 ev]
Maastricht wil zich niet overgeven
Op 26 september eiste de Franse generaal Kléber dat Maastricht zich binnen drie uur moest overgeven. Verdedigen had geen zin, betoogde hij. De Fransen hadden immers een onoverwinnelijke armée die uit 200.000 man bestond. Het Franse leger behaalde de ene ‘zegepraal’ na de andere. Kléber bevestigde zijn eis tot overgave in een brief aan de stadregering.
De gouverneur van Maastricht liet zich ogenschijnlijk niet intimideren. “Eer en plicht noodzaakten hem de vesting tot het uiterste te verdedigen”.
De inwoners van de stad zagen dit alles met lede ogen aan, is in de VH te lezen. Hun mening lijkt niet ter zake gedaan te hebben. Het was de gouverneur die de beslissingen nam. “Opeising en weigering van overgave deden alle schrikbeelden van het naderende beleg geboren worden. De burgerij nam maatregelen ter beveiliging in de kelders en andere verzekerde plaatsen. Op de weigering tot overgave volgde voorlopig echter nog geen krijgsgeweld. Alles bleef twee dagen stil. Wat er voorviel tot het einde van de maand had niets van aanbelang te beduiden”.
Hoop?
Het ontbreken van krijgsgeweld was één kant van de zaak. De Fransen zaten in die tijd zeker niet stil. Ze pakten het beleg ‘ijverig’ aan. Op de linkeroever van de Maas legden ze batterijen aan en voltooiden andere – die door Kraay aangelegd waren? Op de oostelijke oever deden ze hetzelfde. “In weinige dagen zagen de Maastrichtenaren zich door die aangelegde werken omringd”.
Een jaar eerder hadden Oostenrijkse troepen de stad ontzet. Men rekende erop, hoopte in elk geval, dat de troepen van keizer Franz vanuit ’s Gravenvoeren, zoals toegezegd, opnieuw een helpende hand zouden bieden. Of zoals het in de VH later afgedrukt werd: “Men vleidde zich bij aanhoudenheid met het denkbeeld dat ’s keizers leger weder zou opdagen om het benauwde Maastricht te ontzetten”. [VH 293-294]
Hoop doet immers leven...
Harry Knipschild
23 november 2016
In een tweede artikel het vervolg. De citaten heb ik, zo nodig, bewerkt en hertaald.
Literatuur
Vaderlandsche historie, vervattende de geschiedenissen der Vereenigde Nederlanden, zints den aanvang der Noord-Americaansche onlusten, en den daar uit gevolgden oorlog tusschen Engeland en deezen staat, tot den tegenwoordigen tijd. Uit de geloofwaardigste schrijvers, en egte gedenkstukken, zamengesteld. Ten vervolge van Wagenaars Vaderlandsche Historie, deel 27, Amsterdam 1801
Edmond Jaspar, Kent geer eur eige stad?, Maastricht 1973 (1936)
P.J.H. Ubachs, Tweeduizend jaar Maastricht, Maastricht 1991
J.C.H. Blom, E. Lamberts (red.), Geschiedenis van de Nederlanden, Rijswijk 1993
P.J.H. Ubachs, I.M.H. Evers, Ongewilde Revolutie. Limburgs Maasland onder Frankrijk 1794-1814, Maastricht 1994
- Raadplegingen: 17262