255 - Arthur Conley – van ‘Sweet Soul Music’ (2)
In het vorige artikel schreef ik over ons bezoek aan het graf van Arthur Conley op de openbare begraafplaats van Vorden. Geen groot monument, zoals je wellicht van een beroemde artiest mocht verwachten. Zelfs geen eenvoudige zerk. Op de plek waar Arthur Conley begraven lag zag je vooral planten en een piepkleine herinnering aan zijn aardse bestaan.
Graf Arthur Conley in Vorden, links banketbakker Wiekart, rechts accordeonist Han Strookappe (5 maart 2016, foto Margaretha Suman)
Alleen op de wereld
Na de begrafenis van Otis Redding, zijn muzikale vader, stond de zo onzekere Arthur Conley er in 1968 alleen voor. Op 4 januari werd hij 22 jaar. Aan journalist Harry Dijkman vertrouwde Conley later toe dat zijn gebrek aan zelfvertrouwen in de jaren zestig voor een belangrijk deel te wijten was aan het feit dat hij, als gevolg van een gebrekkige schoolopleiding, slechts moeizaam kon lezen.
“Ik had vooral moeite met moeilijke woorden, woorden op intellectueel niveau. Om die te kunnen spellen en te begrijpen is altijd een probleem voor me geweest. In het verleden bracht me dat vaak in grote verlegenheid.
Het ergste van alles was nog dat ik ook geen muziek kon lezen. Vooral in de platenstudio’s heeft me dat behoorlijk parten gespeeld. Ik had best zo mijn ideeën over sommige nummers, maar ik kon ze niet tot uiting brengen”.
Lid van de ‘Soul Clan’
John Schoorl hoorde van hem hoe moeilijk het was onverwacht op eigen benen te moeten staan: “Ik probeerde het zelf te doen. Maar alles leek te veranderen. Iedereen probeerde iets van me te pikken, iedereen probeerde me achter de schermen kaal te plukken. Afschuwelijk. Iedereen wilde de baas worden nu Redding dood was. Er waren veel bazen, maar er was geen nieuwe koning.
Daarna ging ik op pad met The Soul Clan: Solomon Burke, Don Convay, Joe Tex en Ben E. King. Ik zag wat er daar gebeurde. Dat geouwehoer over soul brothers. Als het erop aan kwam dan waren het helemaal geen brothers. Ze waren net zo rot als iedereen en allemaal egoïsten. Als schapen stonden ze bij elkaar om zich te laten leiden door de hotemetoten van de grote platenmaatschappijen. Ik had mijn eigen pad, zij stonden in de rij daarnaast. Ik was de eenzame vreemdeling, de Lonely Stranger”.
Conley was uitgenodigd lid te worden van die zogenaamde Soul Clan. Een aantal succesvolle soul-artiesten had het project samen met Atlantic Records opgezet.
Solomon Burke in 1992: “I remember one time we walked in [bij Atlantic] and asked for a million dollars. It was Otis Redding, Joe Tex, Wilson Pickett, Don Covay, Ben E. King and myself. We all went in together. We were all on the charts.
We all asked for a million dollars for a real estate project, as an organization, as a soul clan. We intended to buy up a lot of property in the South, in the ghetto areas and re-modeled them and built homes. And, we needed a million dollars to put this project together.
We walked into Atlantic asking for that and wound up being put on the back shelf. All of us together were asking for a million. You and I know of course that all of us together at that time made millions and millions for Atlantic. We wanted to interlock ourselves as a group, to express to the younger people how strong we should be and to help one another, work with one another and support one another”.
Van het project kwam niet veel terecht. De single ‘Soul Meeting’, geschreven en geproduceerd door Don Covay, kwam niet hoger dan 94 op de hitlijsten. Dat was het zo ongeveer.

Nieuwe begeleiders voor Arthur Conley
Phil Walden (1940-2006), manager van Otis Redding, nam in 1968 de leiding over van de carrière van Arthur Conley. Dat leek op een win-win situatie. Maar Walden was niet zo’n vader voor de jeugdige artiest als de zanger die begin 1968 alsnog een nummer één-hit scoorde met ‘Sitting on the dock of the bay’.
Arthur kreeg van zijn platenmaatschappij (Atco-Atlantic) een nieuwe producer toegewezen. Dat was Tom Dowd (1925-2002), die eerder gewerkt had met onder meer Ray Charles, Aretha Franklin, Ruth Brown, Ben E. King en veel jazz-performers. Dowd was evenwel minder producer dan technicus. In zijn jonge jaren schijnt hij zelfs nog betrokken geweest te zijn bij de ontwikkeling van de eerste atoombom. In de studio hield hij zich vooral bezig met meersporen-techniek. Dat was waarschijnlijk niet wat Arthur Conley op dat moment nodig had: creativiteit en persoonlijke begeleiding.
De samenwerking begon niet slecht. ‘Funky Street’, een nummer van Arthur Conley en Earl Simms, geproduceerd door Tom Dowd, haalde plaats 14 in de hitlijsten van Billboard. Dat was een stuk beter dan de opvolgers van ‘Sweet Soul Music’, die nog onder de hoede van Otis Redding tot stand gebracht waren. Maar vervolgens kwam er opnieuw een neergaande lijn in het maken van potentiële hitsingles. ‘People sure act funny’ kwam niet verder dan 58, ‘Aun’t Dora’s love soul shack’ zelfs niet hoger dan 85.
In 1969 verscheen Arthur Conley voor het laatst in de Amerikaanse hitlijsten – met een cover van de Beatles-song ‘Ob-la-di, Ob-la-da’ en op de b-kant het door hem geschreven ‘Otis [Redding] sleep on’.
In een interview met Bernard Hulsman legde Arthur de zwarte piet bij anderen. Hij zou steeds minder zeggenschap over zijn werk gekregen hebben. “Het was niet mijn fout dat ik geen hits meer had. Mijn eigen nummers mocht ik niet opnemen en ze kwamen steeds met van die he-songs. Ik deed mijn best, maar ze lagen me niet”.
De samenwerking met Atco-Atlantic werd, waarschijnlijk door gebrek aan succes, beëindigd. Conley zocht zijn heil daarna bij enkele andere platenmaatschappijen. Toen Phil Walden begin jaren zeventig een eigen platenmaatschappij begon, Capricorn Records, nam hij Arthur Conley onder contract en liet Jerry Williams in 1972 onder andere ‘More Sweet Soul Music’ met hem opnemen. De tijden waren echter veranderd en succes bleef uit.
Capricorn deed het vooral goed met zuidelijke rock-groepen als de Allman Brothers Band, Wet Willie, Marshall Tucker Band en Elvin Bishop.

Phil Walden
Vier jaar later was het echt afgelopen. Hulsman hoorde: “In 1976 had ik een contract met CBS voor één plaat. Het werd ‘I got you babe’, een oud nummer van Sonny & Cher. Niet mijn eigen keus. Het werd geen hit en de CBS-bazen zeiden: ‘Als je nog z’n plaat maakt, is het met je afgelopen’. Ze wisten niet dat ik al lang had besloten om uit de muziekbusiness te stappen”.
Arthur Conley trekt de wereld door
Aan de verkoop van grammofoonplaten zal Arthur Conley kort na 1967, denk ik, weinig over gehouden hebben. Hij moest op een andere manier aan inkomsten komen. Door ‘Sweet Soul Music’ was hij in elk geval beroemd geworden. Wat optredens betreft kon hij op die gigantische en blijvende hit teren.
“Ik ben de hele wereld over geweest, van Helsinki tot Zuid-Afrika, van Berlijn tot Los Angeles”, kon Bernard Hulsman noteren. Hij was regelmatig in Groot-Brittannië. In januari 1970 bijvoorbeeld trad hij er in de Royal Albert Hall op met Joe Tex, Sam & Dave en Clarence Carter.
Royston Eldridge schreef in Melody Maker. “It’s been three years since a soul tour of such importance has been to Britain. Then, in the spring of 1967, it was Otis Redding who headed the Stax Volt revue with Sam and Dave, Eddie Floyd, Arthur Conley and Booker T and the MG’s.
Redding, sadly, has gone. And it is a shame too that Booker T. and his Memphis group weren’t on this tour. Redding protege Conley missed the backing of a band who know how to punch out brass riffs with drive and enthusiasm over the necessary heavy bass lines. Sweetwater Canal, who backed him, were technically proficient but they lacked conviction and made it sound watery and weak-kneed.
Arthur, predictably, included songs made famous by Otis and Sam Cooke. Opening with ‘Respect’, he performed the beautiful ‘I’ve Been Loving You Too Long’ well; his own hits ‘Funky Street’ and ‘Sweet Soul Music’ were good”.
In 1973 was Conley in zekere zin gedegradeerd tot openingsprogramma van de Supremes (zonder Diana Ross en aan het einde van hun latijn).
“Arthur Conley opened the show with a number of his hits which were well received – ‘Shake, Rattle & Roll’, ‘Funky Street’, ‘Aunt Dora’s Love Soul Shack’, and, of course. ‘Sweet Soul Music’. ‘Take A Step’ and a very Sam Cooke-influenced ‘Change Is Gonna Come’ were fine but on several numbers Arthur seemed very self-indulgent – almost to the point of ignoring the crowd – resulting in some apparent hesitation in remembering some of the lyrics – especially on ‘Burning Love’.
His act is relatively fast moving and he does have a fine voice, but somehow there is a lack of creativity in what he’s doing. Certainly some of the raw soul he used to put into his act seems to be missing”, was in het tijdschrift Blues & Soul te lezen.
Arthur Conley naar Nederland
Op YouTube vond ik een clip, gemaakt door iemand die hem goed gekend moet hebben. Aan het begin las ik: “In spring 1977 Arthur moved to Amsterdam from Brussels to find some relaxation from the years in the music-business as he called it. He enjoyed life in Amsterdam”. Vervolgens hoorde je een privé-opname met een eigen tekst op de melodie van ‘Please come to Boston’ (Dave Loggins, 1974).
Met alleen pianobegeleiding hoorde ik Conley emotioneel onder meer zingen: “Please come to Paris for the spring. You can live there with friends of mine. They have lots of room. You can sell your paintings on the sidewalk. Please come to Geneva when the snow falls. Lie awake at night. I still need someone I can lean on. Someone I can love”. En tot slot: “Please come to Amsterdam for the summer. She kept saying; hey rambling boy, why don’t you settle down. Amsterdam can be your kind of town. There ain’t no goal and there ain’t nobody like me”. Na afloop van de muziek werd vermeld dat Arthur aan het eind van 1980 vanuit Amsterdam naar Ruurlo verhuisde.
In zijn artikel over Arthur Conley schreef Sander Donkers: “In België nam hij nog een plaatje op, ‘Another Time’, bij wijze van afscheid. ‘Ik had genoeg van muziek. Dit was mijn manier om te zeggen: tot ziens. Ik weet niet wie ik ben, en ik moet nu de wereld in. In mijn eentje. En toen was ik vrij! Ik kon een spijkerbroek aantrekken, ik hoefde me geen zorgen te maken of mijn haar goed zat. Al dat soul ster-gedoe was god zij dank voorbij’.
Donkers hoorde van Conley hoe het hem in Amsterdam verging. “Hij besefte dat er nog één ding moest gebeuren: zijn naam voldeed niet langer. “Als Arthur wist iedereen wie ik was, maar ik had niets meer te bieden. Dagenlang speelde ik met verschillende namen, tot ik opeens op Lee Roberts kwam – mijn tweede voornaam, en de meisjesnaam van mijn moeder.
Yes, dacht ik: I like Lee, Lee is lekker. Laat Lee tot leven komen! Ik voelde me er zeker bij. En dat klopte ook, heb ik later begrepen. Want Lee is een vier, een vrouwelijk nummer. Als ik een andere naam gekozen had, leefde ik niet onder mijn natuurlijke karakter, en had ik geen controle gehad. Dat heb ik ook doorgemaakt. Ik noem het de sidewalk university”.
Arthur was er in elk geval zeer consequent in. Rond 1980 zong hij enige tijd in een Nederlandse soulband, Lee Roberts & The Sweaters. Toen zij een plaat uitbrachten (‘Soulin’, recorded live at Ganzenhoef’) was nergens op de hoes Conleys ware naam te lezen. ‘And that was de bedoeling’, grijnsde hij. Maar naarmate de groep vaker optrad, werd het moeilijker. ‘Vooral de Surinamers kwamen met platenhoezen naar de zaal om mijn gezicht te vergelijken. Ze riepen tussen de nummers door: ik ga iedereen vertellen wie je werkelijk bent, Arthur Conley! En dan moest ik er snel overheen zingen’.
Amsterdam, zei hij, verzoende met zijn natuur. ‘Ik vond er mijn identiteit, en schaamde me niet langer. Maar in de muziekscene werd het te benauwd. Ik moest hard zijn om Lee een kans te geven’.
Optredens in de Melkweg, Paradiso en op het Boekenbal volgden. ‘We traden zelfs op in de gevangenis van Duivendrecht. Ik heb nog nooit zo hard gewerkt. We moesten steeds weer voor een andere afdeling zingen: 45 minuten optreden, even pauze en daar stond de volgende afdeling alweer. Weer een nieuw publiek dat gewonnen moest worden. Na afloop heb ik drie dagen geslapen”.
Inmiddels was Arthur Conley zich gaan bezig houden met schilderen. ‘Ik kocht verf bij de Hema en bezocht de galeries en cafés. Ik hield van de sfeer in Amsterdam, de hele wereld zat er in de cafés te praten’”.
Van Amsterdam naar Ruurlo
In het Rijksmuseum liep hij Jos [Jansen] tegen het lijf. ‘Het was meteen: boem! Dat korte kapsel, die schone nagels, die grote bril... ja, lekker! En hij wist niet wie ik was. Ik zag de tapijten die hij ontwierp, en ik vond ze mooi. Hij zei dat hij het me wel kon leren, en ik dacht: waarom niet?’
En zo zat Mr. Sweet Soul Music een paar weken later te weven in zijn nieuwe thuis te Ruurlo.
Het was sindsdien zijn nest, herhaalde hij keer op keer. De Achterhoek is thuis, en Lee Roberts hoeft nergens heen. Het was iets dat hij nooit echt had gekend”.
Arthur Conley, of Lee Roberts, bleef niet altijd binnen zitten. Af en toe trad hij wel eens op en soms was hij op de Nederlandse tv te zien. Als het hem uitkwam was hij bereid iets over zijn leven aan een Nederlandse journalist te vertellen. Maar niet iedereen was welkom.
Harry Dijkman: “Iedere bezoeker aan zijn Ruurlose woning (tenminste ieder van wie hij denkt dat hij of zij wel eens een rol zou kunnen spelen in zijn toekomst) wordt astrologisch-spiritueel gescreend. Wie de pech heeft dat zijn gesternte niet bij dat van Conley past wordt heel vriendelijk maar beslist verteld dat hij niet welkom is.
Onze astrologische weg kruist die van Conley en we zijn dus van harte welkom. De sterren geven zelfs te kennen dat voor Conley de tijd rijp is om diep in zijn binnenste te graven en hij ontpopt zich als een openhartig prater”.
Ook Donkers had een dergelijke ervaring. Het begon al aan de telefoon. Ogenblikkelijk vroeg de artiest naar de geboortedatum van de journalist. “I will do some checking up on you”. Na een paar zinnen werd hij door de zanger van ‘Sweet Soul Music’ met ‘baby’ aangesproken. Bij binnenkomst zag de bezoeker een kast vol boeken over astrologie, tarrotkaarten en numerologie.
Donkers viel van de ene verbazing in de andere. “De ontmoeting begon nogal ontregelend. Vlak voor de kennis makende plezierigheden een echt gesprek dreigden te worden, verzocht Conley me plechtig op te staan. Uit een met ringen gevuld bakje in de boekenkast koos hij er een en gaf hem aan mij. Dan strekte hij zijn hand uit, en terwijl ik de ring om zijn vinger schoof, zei hij: ‘Nu zijn we getrouwd, baby. Je bent deel van de familie. Ik zal er altijd voor je zijn, altijd voor je zorgen’”.
Conley vroeg wél om een ‘tegenprestatie’. Het ‘spirituele verband’, legde hij uit, zou alleen maar werken als Donkers hem een ring opstuurde, ‘met inscriptie graag’. Dat deed de auteur. Vervolgens declareerde hij de kosten ervan bij de redactie van Vrij Nederland.

Arthur 'Lee Roberts' Conley, VPRO-televisie
Zelfverzekerd dankzij natuurbijbel
Dijkman had begin 1990 tijdens het ‘Achterhoeks Popgala’ een optreden van Conley meegemaakt in het Gelderse Hengelo. Toen zag deze er nog uit als een ‘schuw vogeltje dat bij het eerste het beste zuchtje tegenwind zielloos van het podium kon worden afgeblazen’.
In de vroege zomer van 1991 was het beter gesteld met ‘Lee Roberts’, inmiddels 45 jaar. “Hij leeft in de rotsvaste overtuiging dat hij aan de vooravond staat van een glorieuze terugkeer in de muziekwereld. Een comeback vanuit Ruurlo zou hem, daar was hij van overtuigd, opnieuw naar de absolute top brengen, die hij eens dankzij ‘Sweet Soul Music’, 24 jaar eerder, gehaald had. Evenals Sam Cooke en Otis Redding had de performer tevens zakelijke ambities. In het gesprek vergeleek hij zich zelf echter met Smokey Robinson, de voormalige zanger van de Miracles.
Conley: “Ik ben een allrounder. Eerst moest ik de weg afleggen die ik heb afgelegd. Ik moest leren artiest te worden. Pas nadat ik met ‘Sweet Soul Music’ het hoogst bereikbare had gehaald zijn mijn interesses de organisatorische kant opgegaan. Die combinatie is heel goed mogelijk. Kijk maar naar Smokey Robinson. Hij is vice-president van Motown, maar maakt nog steeds heel mooie muziek. Die combinatie moet mij ook lukken”.
Conley was er in Ruurlo kennelijk niet van op de hoogte dat Motown als bedrijf al lang niet meer bestond. Toen de platenmaatschappij ten onder dreigde te gaan wist Berry Gordy zijn toko voor een goede prijs van de hand te doen. Motown was in 1991 gedegradeerd tot ‘legende’.
Arthur Conley had zich laten inspireren door de ‘Bible of Nature’, de natuurbijbel. “Ik weet niet of je dat aan je lezers kunt uitleggen, of ze daar voor in zijn, maar voor mij is deze bijbel heel belangrijk”, kreeg Dijkman te horen. “Ik heb ervaren dat het leven zich afspeelt zoals in het boek staat geschreven. Spiritueel gezien leef ik dan ook geen dag zonder dit boek.
Het houdt me in de goede levensrichting. Het vertelt wat er gaande is met me. Het toont het natuurlijke verloop van elke dag, zowel wat betreft de positieve als de negatieve aspecten. Zo nu en dan lees ik erin om te weten te komen wat mijn verplichtingen en verantwoordelijkheden zijn bij een activiteit die ik wil ondernemen”.
De journalist vroeg door. Hij vernam dat Conley zich al een decennium lang door zijn natuurbijbel liet leiden. “Dat betekent dat hij het boek heeft gekocht vlak nadat hij de harde Amerikaanse muziekwereld ontvluchtte en in Europa onderdook, om in Nederland zijn rust te vinden. Eerst in Amsterdam, maar sinds een jaar of zeven in Ruurlo, waar hij inwoont bij zijn vriend Jos Jansen die er een tapijtknoperij op na houdt”.
De lessen uit het boek gaven Conley het zelfvertrouwen dat hij tijdens zijn carrière in de sixties node bleek te missen. Zijn herwonnen zelfvertrouwen komt tot uiting in het feit dat hem nog weinig gelegen was aan zijn schuilnaam Lee Roberts, die hij na zijn vlucht had aangenomen.
Arthur Conley leefde weer. Of beter gezegd: “Arthur Conley is opnieuw geboren”, zo verzekerde de Amerikaan. Zijn natuurbijbel wees Conley naar eigen zeggen een aantal kwaliteiten toe die de zanger langzaam maar zeker was gaan ontwikkelen. “Een echte doorzetter, die weet wat hij wil. Hij gaat rechtstreeks op het doel af en is succesvol in zijn activiteiten. Een praktische instelling maakt hem een goede manager”, wist deze uit het boek te halen.
Toen ik [HK] las over de rol van de natuurbijbel moest ik denken aan het graf van Arthur Conley. Geen zerk maar wel een overvloed aan planten.
De herboren Arthur Conley had aan zelfstudie gedaan. Zijn leesblindheid was blijkbaar grotendeels verdwenen. Arthur was gaan nadenken en kwam tot een bijzonder conclusie: “Ik ben een revolutionair. Het is mijn verantwoordelijkheid om de oprechtheid in de muziekwereld te krijgen”. Geld mocht niet de eerste viool spelen maar wel de muziek en de muzikanten, als het aan de artiest lag.
Conley had als soulzanger in zijn gouden tijd op een praktische manier al enige kennis opgedaan. “Ook vroeger voelde ik me zeer aangetrokken bij de dagelijkse gang van zaken bij platenmaatschappijen. Ik had echter te weinig tijd om me er echt in te verdiepen. Maar ik was wel zeer geïnteresseerd in het werken van zo’n maatschappij en vooral in de mensen die de zaak organiseerden. Ik voelde me ook erg aangetrokken door de sfeer op een kantoor”.
Grote ambities: “Ik word groter dan Warner Brothers”

Villa Roderlo in Ruurlo
Arthur Conley had onlangs besloten een nieuw muziekimperium op te bouwen, waarschijnlijk op basis van hetgeen hij in zijn natuurbijbel ontdekt had.
Hij was zeker niet van plan dezelfde dominerende rol te spelen als de platenbazen deden tijdens zijn eerste carrière. “Ik wil niet geassocieerd worden met dergelijke bedrijven die de platenindustrie een slechte naam hebben bezorgd. Ik ga vechten. Mijn bedrijven zullen in harmonie bestaan met de muziek en de artiesten”.
Aan ambities geen gebrek. “‘Ik word groter dan Warner Brothers’, verklaarde Conley zonder een moment met de ogen te knipperen”.
Dijkman had vernomen dat de artiest zijn muzikale terugkeer zou gaan inzetten met de uitgave van een cd. De verschijning daarvan was uitgesteld.
“Een mens moet geduldig kunnen zijn. Ik heb geleerd dat het goed is te wachten op zaken die zich eerst nog moeten ontwikkelen en niet, als het even tegen zit, van ergernis en ongeduld tegen het plafond te vliegen. 1991 is het begin van een nieuwe periode voor mij. Dit jaar wordt de fundering gelegd voor het succes dat volgend jaar zal gaan komen”.
Dankzij de natuurbijbel had Conley de zekerheid dat hij de volgende jaren de spil zou worden van de internationale muziekwereld. Deze keer niet als zanger, maar als zakenman. Maar op een bijzondere manier. “Het is mijn verantwoordelijkheid om de oprechtheid en de liefde voor de muziek in de muziekwereld te krijgen”.
De bestaande muziekwereld was volgens Conley bezig aan kortzichtigheid ten onder te gaan. Hij voorspelde dat er een nieuwe harmonieuze wind door het ‘wereldje’ zou gaan waaien. “Het oude schip is zinkende, maar een nieuw schip vaart al op zee. En ik weet wie daarvan de kapitein is”, zei Conley met een gelaatsuitdrukking die bij voorbaat alle twijfel uitbande over de vraag wie dat dan wel mag zijn: Arthur Conley dus”.
Uit bescheidenheid voegde de soulzanger eraan toe: “Het is niet mijn idee dat ik [zelf] aan de top kom. Voor mij hoeft dat helemaal niet. Maar ik heb nu eenmaal de weg te volgen die voor mij is weg gelegd”.
Het ‘nieuwe imperium’
Aan Harry Dijkman ontvouwde Arthur Lee Conley vervolgens een aantal concrete plannen die hem ‘groter dan Warner Brothers’ zouden maken. Hij vertelde er niet bij waar het geld om investeringen te doen vandaan moest komen. Wel werd duidelijk dat ‘‘Sweet Soul Music’ hem nog steeds geen windeieren legde’. Zeker niet nu Rod Stewart het op de plaat had gezet en er hoge ogen mee gooide’.
“Het platenlabel Sweat Records is het eerste bedrijf dat Conley heeft opgericht om zijn nieuwe rol te kunnen dienen. Dit label stichtte hij overigens al in 1980. Er is onder meer een live-elpee uitgebracht die hij als Lee Roberts in de Amsterdamse Bijlmer heeft opgenomen met zijn toenmalige band The Sweaters.
Op Sweat Records zal binnenkort de eerste single verschijnen die door Conley zelf wordt geproduceerd. Het wordt de voorloper van een 38 minuten durende cd van de nieuwe groep The Marshal O-band. De band speelt (hoe kan het ook anders) soul. De opnamen hebben inmiddels plaats gehad in een Hilversumse studio.
Ook is Conley de oprichter van het tijdschrift Upcoming Artists dat een medium moet worden voor beginnende artiesten en nieuwe ontwikkelingen in de muziek. Voorlopig is het de bedoeling dat het blad eens per jaar uitkomt. Het eerste nummer verwacht Conley in april/mei [1992] uit te kunnen brengen. Het blad is overigens niet alleen bedoeld voor muziek, ook andere kunstzinnige uitingen komen aan bod.
Gelderland Films / Video Productions is het film / videobedrijf van Conley waarmee hij onder meer videoclips wil gaan maken. Happy Jack is de naam van de muziekuitgeverij van de Ruurloër. Verder heeft Conley nog een boekingskantoor in het leven geroepen en een distributiebedrijf. En tenslotte komt er in of bij de woning aan de Groenloseweg een platenzaak, genaamd Lee’s Disco Shop.
Conley zegt al contacten te hebben met de grootste platenwinkel in ons land, Fame Record Shop in Amsterdam, die de produkten van Conley zal gaan verkopen”.
Dijkman was nogal sceptisch. “De vraag is gerechtigd of dit alles een succes wordt. Alle rooskleurige voorspellingen uit zijn persoonlijke horoscoop klinken natuurlijk mooi, maar zijn wel een smalle basis. Zeker is wel dat de naam Arthur Conley nog vele deuren opent.
Zoals gezegd is Conley er niet bang voor dat zijn eigen muzikale carrière in de knel zal komen door zijn nieuwe zakelijke inzichten. Te meer niet omdat hij na de dood van Redding eindelijk weer iemand heeft gevonden die hem muzikaal gezien op het rechte spoor kan houden. Zijn naam is Alwin Mutgeert, een grote onbekende in het Nederlandse muziekwereldje, die Conley als arrangeur heeft aangetrokken.
Conley: ‘Alwin is de enige die de muziek die ik in me heb, uit me weet te krijgen. Hij speelt keyboards en werkt voor Atari Computers in Utrecht, waar ik hem tegen het lijf ben gelopen. Daar hoorde ik hem spelen: dat was zo lief en warm. We raakten aan de praat en sindsdien arrangeert hij mijn muziek. Hij zorgt ervoor dat alles goed in elkaar steekt; voegt er zo nodig extra instrumenten aan toe. Het is zo prachtig wat hij voor me doet’”.
Wat later in de zomer van 1991 stond NRC-journalist Bernard Hulsman bij Conley op de stoep. Hij was eveneens welkom om diens boodschap aan de internationale muziekwereld te noteren. Conley ontwierp nog steeds tapijten voor kunstweverij Roderlo in Ruurlo. “Hij woont sinds 1985 in een groot huis bij de weverij. In de hoek van een kamer heeft hij zijn toetsinstrumenten en opname-apparatuur staan. Op een kaart van de Verenigde Staten wees hij aan waar hij precies geboren was: Hinesville, een klein stadje in Georgia”. Niet ver van de Amerikaanse oostkust en dicht bij Savannah. “Don’t know much about geography” zong hij, een strofe uit ‘Wonderful World’ van Sam Cooke.
“Mijn werk als als ontwerper staat me toe dat ik achter de piano spring als de muziek mij roept. Ooit zei ik tegen mijn platenbazen: ‘Er komt een dag dat ik jullie niet meer nodig heb en dat ik muziek kan maken zonder muzikanten’. Die dag is nu gekomen. Je kunt met eenvoudige elektronische middelen je eigen platen maken en via een eigen label uitbrengen. Ik ben nu bezig met een plaat met elektronische muziek. De eerste twee nummers zijn al af”.
Af en toe verschenen er berichten over de activiteiten van Arthur Conley, zoals in 2002. Bij zijn overlijden op 17 november 2003 citeerde Sander Kerkhof (VPRO) uit een online magazine waarin Marcel Bosmans een en ander geschreven had. Conley adviseerde jonge artiesten lid te worden van Buma-Stemra. Hij waarschuwde ze voor grote platenmaatschappijen en balde zijn vuisten. “Die zijn alleen maar uit op het grote geld”. Conley was in de weer met ene Maarten, ‘een jonge talentvolle rapper’. Conley in het magazine: “Ik heb mijn laatste centen bijeen geschraapt om zijn single te bekostigen. Maar als hij besluit om met EMI in zee te gaan, zeg ik: ‘The hell with you son’”.

Rouwadvertentie Parool, 18 november 2003
‘Kuifje in Afrika’
Op de website van radio 6 vond ik een paar jaar geleden een artikel, dat inmiddels in het niets verdwenen is. Zo gaat dat op het internet.
Degene die het schreef vond het maar raar: “Arthur Conley in Ruurlo. Klinkt een beetje als Kuifje in Afrika. Arthur was homosexueel en ontvluchtte de machowereld van de soul door onder de schuilnaam Lee Roberts te gaan wonen, eerst in Brussel en de Bijlmermeer, later in het Achterhoekse dorp Ruurlo. Daar kende men hem als de partner van Jos van de tapijtfabriek. Ze weten het nog wel bij de SuperCoop. ‘Een vrolijke man was het’, zei de verkoopster. ‘Kwam hier altijd met zijn vriend. Waren wel een beetje op zichzelf’. Arthur Conley in Ruurlo dus. Het laatst trad hij op in de zomer van 2002, tijdens de Original Sixties R&B en Soul Show”.
Van de begraafplaatsbeheerder in Vorden vernam hij: “Mensen lopen wel eens te zoeken naar zijn graf, maar ja, er is geen zerk. Als de mensen geen geld uit willen geven voor een grafmonument, dan gaat de kist zó de grond in en maken we er een tuintje van. Als je een steen wilt en een zerk dan praat je natuurlijk al gauw over duizenden euro’s”.
De enige zichtbare herinnering aan de ‘legendarische’ soulzanger was de inlay van een dubbel-cd met daarop een bekende foto van weleer en piepklein de hoezen van de Atco-albums ‘Sweet Soul Music’ en ‘Shake, Rattle &t Roll’. Van ‘Lee Roberts’ geen spoor, in plaats daarvan: ‘Arthur Conley, featuring the hit song ‘Sweet Soul Music’”.
Arthur Conley zoals te zien op zijn graf in Vorden (5 maart 2016, foto Margaretha Suman)
Volgens de bezoeker van het kerkhof had Arthur Conley het slechter kunnen treffen. “Links van hem ligt Jan Wiekart, met daaronder alleen maar de toevoeging ‘banketbakker’ en rechts ligt Han Strookappe, die getuige de gravure van een accordeon muzikant is geweest in het dagelijks leven”.
Veel meer directie informatie valt er, lijkt het, niet meer te krijgen. Op de website van radio 6: “Ik belde met de man bij wie Arthur Conley de laatste jaren van zijn leven heeft gewoond. Ik kreeg een oude mevrouw met een krakerige stem aan de lijn. ‘U moet zeker Jos hebben’, veronderstelde ze. Even later hoorde ik de stem van Jos. Hij klonk al meteen heel erg argwanend toen ik me voorstelde. Hij wilde niet praten, onder geen enkele voorwaarde. En nee, hij wilde ook niet uitleggen waarom. Dag meneer!”
Harry Knipschild
7 april 2016
Clips
Literatuur
Royston Eldridge, ‘Clarence Carter, Arthur Conley, Joe Tex, Sam & Dave: Royal Albert Hall, London’, Melody Maker, 31 januari 1970
David Nathan, ‘The Supremes, Arthur Conley: Kilburn State, London’, Blues and Soul, maart 1973
Harry Dijkman, ‘Soulzanger Arthur Conley ziet carrière als platenbons. ‘Ik word groter dan Warner Brothers’, weekend-bijlage onbekende krant, 18 juli 1991
Bernard Hulsman, ‘Arthur Conley: ik zit op mijn eigen schip’, NRC, 29 augustus 1991
Sander Donkers, Lipstick Traces, Amsterdam 2003
Sander Kerkhof, ‘Soulzanger Arthur Conley overlijdt op 57-jarige leeftijd. De man achter ‘Sweet Soul Music’ woonde ruim twintig jaar in Nederland’, 3 voor 12, VPRO, 17 november 2003
John Schoorl, ‘Soulman in de Achterhoek’, Volkskrant, 19 november 2003
‘Arthur Conley in Ruurlo | Weekend in Radiocity’, website radio 6, opgeslagen januari 2012
- Raadplegingen: 12991