01 - Sterrenkunde om de Chinezen te bekeren
Op 12 december 2008 was ik in Erfgoedcentrum Sint Aegten (Cuijk, Sint Agatha) een van de sprekers op een colloquium van de Stichting Echo. Op die dag werd het verband tussen religie, religieuzen en wetenschap aan de orde gesteld. In het grote kader koos ik voor de rol van de wetenschap, met name sterrenkunde, bij het missioneren onder de Chinezen in de eeuwen vóór de Franse Revolutie.
Op verzoek van de stichting schreef ik in het voorjaar van 2009 een artikel over het onderwerp waarover ik eerder het woord gevoerd had. Een jaar later verscheen mijn bijdrage in het boek Joep van Gennip, Marie-Antoinette Th. Willemsen, Het geloof dat inzicht zoekt. Religieuzen en de wetenschap, Uitgeverij Verloren, Hilversum, 2010.
Hieronder de tekst met illustraties:
Wetenschap en religie
Sterrenkunde om de Chinezen te bekeren
Vanaf het einde van de vijftiende eeuw trokken de Portugezen steeds verder overzee in oostelijke richting. Bartholomeus Diaz passeerde in 1488 als eerste Kaap de Goede Hoop en landde vierhonderd kilometer verderop in Mosselbaai. Kort voor de eeuwwisseling leidde Vasco da Gama de eerste succesvolle heen- en terugreis naar India. Op 20 mei 1498 liet Da Gama zijn ankers vallen in Calicut op de westelijke Malabarkust. De katholieke Portugezen, die de Moren uit hun eigen land verdreven hadden, moesten zich op hun tochten steeds verweren tegen aanvallen van moslim-vorstendommen. Alfonso de Albuquerque wist in 1510 echter Goa op de westkust van India in handen te krijgen. Goa werd weldra het Portugese hoofdkwartier in Azië en zou dat eeuwenlang blijven.
Vanuit die stad zeilden de katholieke Europeanen verder en verder. In 1511 maakten ze zich meester van islamitisch Malakka op het Maleise schiereiland. De Portugezen wisten zich vervolgens een plaats te verwerven op de Molukken en in Japan. Ze slaagden er voorlopig echter niet in China binnen te komen. Het Chinese keizerrijk bleek in allerlei opzichten een hoger beschavingspeil te bezitten. De Chinese autoriteiten hadden er niet de minste behoefte aan de westerlingen toe te laten. Wat konden de verre pionnen van Portugal doen om een voet tussen de deur in de hoofdstad Peking te krijgen?
Opkomst van de islam
De activiteiten van de Portugezen in Azië (en die van de Spanjaarden op het Amerikaanse continent) waren min of meer een inhaalmanoeuvre. Nadat het West-Romeinse keizerrijk in de vijfde eeuw onder de voet was gelopen, brak er een eeuwenlange periode van verval aan. In die tijd kwam de wijsheid uit het oosten. Op het terrein van kennis (en geweld) gingen de moslims voorop lopen.
In 613 begon Mohammed in Mekka te preken. Er was maar één God, verkondigde hij, en dat was Allah. Iedereen was voor God, Allah dus, gelijk De rijken moesten hun bezittingen delen met de armen. Voor alle mensen kwam er een dag van het grote oordeel. Voor wie geloofde in Allah als de enige, ware god en in Mohammed als zijn profeet zou er gerechtigheid op aarde zijn en een prachtig leven na de dood. Wie zich niet wilde onderwerpen stonden het vuur van de hel en verschrikkelijke pijn te wachten.
Mohammed werd in eerste instantie uit Mekka verdreven, maar in 630 kwam hij terug, nu met een troepenmacht van tienduizend man. De stad gaf zich snel gewonnen. Als overwinnaar kon Mohammed uitroepen: “De waarheid is gekomen en de onwaarheid is verdwenen”.(1) Hij liet symbolen van andere religies vernietigen en vaardigde uit dat voortaan alleen maar moslims Mekka mochten binnenkomen.
De troepen van de profeet trokken verder het Arabisch schiereiland in. Het duurde niet lang of bijna heel de regio ging over tot het geloof van Allah. Ook na zijn dood, in 632, verbreidde de islam zich in hoog tempo. “Bearing the koran and the sword, moslem troops soon began to win many territories from the great powers”, schrijft Desmond Stewart in zijn boek Early Islam. (2) Legers van de eerste vier kaliefen brachten de islam vanuit Arabië binnen twintig jaar naar gebieden die nu Jordanië, Syrië, Israel, Egypte, Jemen, Irak en Iran heten.
Een volgende generatie moslims vocht zich een weg langs de Afrikaanse noordkust. Het gekerstende Tunesië werd onder de voet gelopen. In 711 staken tot de islam bekeerde Marokkaanse Berbers de Straat van Gibraltar over en liepen de katholieke hoofdstad Toledo onder de voet. In 720 werd het katholieke gebied rond Barcelona en Narbonne onderworpen. Een militaire nederlaag tegen de Frankische koning Karel Martel in 733 of 734 bij Tours (nauwelijks een eeuw na het overlijden van Mohammed) maakte een einde aan de verbreiding van de islam.
In Oost-Europa namen islamitische Turken het initiatief over. In 1356 staken ze de Dardanellen over. In 1453 viel Constantinopel. De Turkse legers marcheerden door naar Wenen, in 1529 en zelfs nog in 1683. In het oosten verspreidde het geloof zich langs de Arabische handelsroutes tot in India en China en over zee tot in de Filippijnen, het zuiden van het Maleise schiereiland en de Indonesische archipel.
Irak, het centrum van de wetenschap
De aanhangers van Allah hadden tijdens hun veroveringstochten met allerlei problemen te kampen. Die moesten ze oplossen, anders konden ze niet functioneren. In zijn boek Islamic astronomy and science development zet Mohammad Ilyas uiteen waar het om draaide. Mohammed had zelf al de toon gezet, schrijft hij. De ongeletterde profeet vond kennis van het grootste belang. “The ink of the scholar is more holy than the blood of the martyrs”, citeert Ilyas in het Engels. (3) Andere uitspraken die hij aanhaalt zijn “He who leaves home in search of knowledge walks in the path of Allah”. (4) En: “Knowledge is our friend in the desert, our society in solitude, our companion when bereft of friends. It guides us to happiness, it sustains us in misery, it serves as an armour against enemies”. (5)
De moslims hadden er alle belang bij zich allerlei kennis eigen te maken tijdens hun tochten door de woestijn en andere onherbergzame plekken. Een aantal zaken had een directe relatie met de essentiële waarden van hun geloof. Ze moesten bijvoorbeeld bidden in de richting van Mekka. Maar waar lag Mekka als je ver van huis rondtrok? Het was dus zaak je goed te oriënteren op de sterren. De islam was zo een prikkel voor de ontwikkeling van de Arabische sterrenkunde. Bovendien: ze werden geacht vijf keer per dag te bidden, op het juiste moment. Overal tegelijk, waar ze zich ook bevonden. Ook het berekenen van de juiste tijd was derhalve een prioriteit. En wat te denken van de aanvang van de vastenmaand, de ramadan, de negende maand van de islamitische maankalender? Om de begindag van die maand vast te stellen moet je het verschijnen van de maan aan het firmament bestuderen. Kortom: het strict naleven van het geloof bevorderde de belangstelling om astronomische waarnemingen te verrichten.
Op hun veroveringstochten in alle windstreken verzamelden de militairen heel wat geschriften. Daaronder ook de werken van Griekse wetenschappers als Euclides, Ptolemaeus, Hippocrates, Plato en Archimedes. Veel van die kennis was in West-Europa verloren gegaan. De teksten kwamen in de negende eeuw terecht in Bagdad, de hoofdstad van de dynastie der Abassieden. In het ‘Huis der Wijsheid’ werden vertalingen gemaakt van die klassieke Griekse teksten. Allerlei wetenschappers, waaronder joden en Indiërs, bedreven er bovendien geneeskunde, natuurkunde en sterrenkunde. De contacten met India waren voor Bagdad nogal vruchtbaar. Zo importeerde men uit dat land wat wij vandaag de dag de ‘Arabische’ cijfers noemen. En niet te vergeten een belangrijke wiskundige vinding: het getal nul. Rekenen werd ineens een stuk gemakkelijker. Al die kennis werd verspreid over de gebieden die in islamitische handen waren. Het is dan ook geen toeval dat ons woord algebra een Arabisch woord is. In de laatste twee eeuwen van het eerste millennium was Bagdad, in het huidige Irak, een belangrijk wetenschappelijk centrum.
Katholieken nemen de wetenschap van de moslims over
Aan alles komt een eind, ook aan het grote Arabische wereldrijk. Er waren steeds bloedige onderlinge conflicten, maar ook aanvallen van buiten. De Europeanen waren tijdens de zogenaamde kruistochten een bedreiging. Vanuit de Aziatische steppen drongen de Mongolen in de dertiende eeuw op, in Europa maar ook in Azië. In 1258 legden ze Bagdad in de as, doodden de kalief en vermoordden tienduizenden inwoners. Allerlei moslimstaten kwamen steeds meer op zichzelf te staan. De Reconquista op het Iberisch schiereiland dreef de moslims stukje bij beetje terug over de straat van Gibraltar. In 1492, door de inname van Granada, kwam er een einde aan de islamitische aanwezigheid in het zuidwesten van Europa. De vorsten van Castilië slaagden er bovendien in zich meester te maken van allerlei Arabische kennis, die voor een gedeelte was terug te voeren op de eigen, ‘Europese’, oudheid. Een sleutelrol was weggelegd voor Alfons X (1221-1284) die ‘de wijze’ en ook ‘el astrologo’ genoemd werd. Aan zijn hof verzamelde hij Spaanse, Joodse en Arabische geleerden. Onder zijn bescherming werden bijvoorbeeld de teksten van de Griekse sterrenkundige Ptolemaeus uit het Arabisch in het Latijn vertaald. Ook liet hij nieuwe planetentafels, de zogenaamde Alfonsische Tafels, opstellen.
De aanvallen van de Mongolen hadden nog een bijkomstigheid. In de loop van de dertiende eeuw was er sprake van de zogenaamde pax mongolica. Een groot gebied, vanaf Midden-Europa tot in het uiterste oosten van China, was van de ene tot de andere kant doorreisbaar. Chinese vindingen als buskruit, papier, boekdrukkunst en kompas, konden naar het westen overgebracht worden.
Mede op basis van de beschikbaarheid van de Griekse bronnen, door de Arabieren ‘geconserveerd’, kwam de West-Europese wetenschap in een stroomversnelling. Een eerste gangmaker was Thomas van Aquino, een Dominicaanse geestelijke. Toen de Portugezen en de Spanjaarden aan hun ontdekkingstochten begonnen hadden ze in zekere zin dezelfde problemen als de Arabieren een millennium eerder. Ook voor hen was het van het grootste belang zich op zee en in verre landen te oriënteren, te weten waar ze zich bevonden. Terwijl de moslimwetenschap in verval was geraakt, begon de opmars van het westerse rationele denken.
Copernicus en zijn opvolgers
Copernicus
In zijn boek De ontdekkers brengt Daniel Boorstin de nieuwe tijd als volgt onder woorden: “Als je grote afstanden aflegt en precies wilt weten waar je bent, zul je merken dat dat veel lastiger is op zee dan op het vasteland. Te land kun je bepalen waar je bent aan de hand van herkenningspunten, – bergen en rivieren, gebouwen, wegen en steden. Op zee zijn er maar weinig van dit soort herkenningspunten, die meestal ook alleen te zien zijn voor een ervaren waarnemer die daar al eens eerder is geweest. De verlatenheid en uitgestrektheid van de zee, het eendere van de oceanen, bracht de zeelieden er vanzelfsprekend toe hun positie te bepalen aan de hand van de hemellichamen, de zon en de maan, de sterren en de sterrenbeelden. Zij zochten herkenningspunten aan de hemel om te dienen als herkenningspunten op zee. Het is niet verwonderlijk dat de astronomie de dienares werd van de zeeman, dat het tijdperk van Columbus de weg bereidde voor het tijdperk van Copernicus”. (6)
De Pool Copernicus (1473-1543) was niet alleen sterrenkundige, arts, wiskundige en jurist, maar ook priester. In het laatste jaar van zijn leven publiceerde hij De Revolutionibus Coelestium - over de omwentelingen van hemellichamen. Daarin verkondigde hij als eerste de stelling dat niet de zon om de aarde, maar de aarde en de andere planeten om de zon draaien. De theorie van de priester, die een einde maakte aan het wereldbeeld van Ptolemaeus, stuitte op verzet bij een andere, zij het voormalige, geestelijke. Maarten Luther vond het de redenering van een gek, die zomaar de hele wetenschap op z’n kop zette. Typische Roomse onzin, die theorie van de aarde die om de zon draaide, vonden de protestanten in die dagen. In de bijbel werd immers duidelijk gemaakt dat Joshua de zon deed stilstaan. (7)
In Rome, het centrum van de katholieke Kerk, gingen de Jezuieten een belangrijke rol in de ontwikkeling van de bèta-wetenschap spelen. In 1574 deed de Jezuiet Christophorus Clavius Grondbeginselen van de geometrie van Euclides met een analyse in het Latijn verschijnen. Clavius geloofde hartstochtelijk in de waarde van wis- en natuurkundige kennis. Hij benadrukte dat een zorgvuldige verkenning van natuurlijke verschijnselen iemands denken over de geestelijke wereld ten goede kwam. Clavius, die wiskunde doceerde aan het Collegio Romano, zag bovendien helder voor ogen wat zijn studenten moesten leren: “Het aantal en de bewegingen van de hemelse sferen, de effecten van de sterren, het eindeloos opdelen van met elkaar verenigde materiën, eb en vloed, de winden, de kometen, de regenbogen, verdamping en andere meteorologische zaken”. (8) Enzovoort. Clavius’ studenten, toekomstige Jezuieten, konden in hun tweede studiejaar twee maanden lang het astrolabium bestuderen (een instrument om de bewegingen van sterren en planeten te berekenen), vier maanden aan planetaire theorie besteden en zich later bezig houden met eeuwigdurende kalenders, kerkelijk rekenen, klokken, perspectief en sterrekundige vraagstukken.
Clavius vernieuwde bovendien de kerkelijke kalender. Zijn berekeningen en ideeën werden in 1582 overgenomen door paus Gregorius XIII. De Gregoriaanse kalender, nu wereldwijd in gebruik, verving de minder nauwkeurige Juliaanse kalender.
In 1611 kreeg Clavius bezoek van Galileo Galilei (1564-1642). De twee mannen raakten bevriend met elkaar. De wetenschapper uit Pisa had zich tot het priesterschap geroepen gevoeld, maar was door zijn vader uit het klooster waar hij verbleef weggehaald. In Padua werd Galilei hoogleraar in meetkunde, mechanica en sterrenkunde. Met de telescoop, een nieuwe vinding in 1608, bestudeerde hij de planeet Jupiter en ontdekte er vier manen. Evenals Copernicus in 1542 verwierp Galilei het model van Ptolemaeus. Tijdens zijn verblijf in Rome kreeg hij aanvankelijk wetenschappelijke erkenning, maar geleidelijk aan raakte hij in discrediet. De harde aanpak door de Inquisitie van Galilei op 66-jarige leeftijd (in 1632) wordt hedentendage gezien als een dieptepunt in de behandeling van onafhankelijk wetenschappelijk onderzoek door de katholieke kerk. Zelden vermeldt men tegenwoordig dat de wetenschapper minder dan honderd jaar later al in ere werd hersteld. Zijn werken werden in de achttiende eeuw zelfs door Rome gepubliceerd. Wellicht wordt het beeld van Galilei mede bepaald door de houding die critici van de katholieke kerk al eeuwenlang aannemen.
De ideeën van het heliocentrisch stelsel werden in die tijd vooral uitgewerkt door de Deen Tycho Brahe en diens assistent Johannes Kepler (1571-1630), die in Praag de banen van de planeten berekende.
Galileo Galilei
Missie naar Azië
De Spanjaarden en Portugezen, die omstreeks 1500 Europa verlieten, hadden verschillende motieven om dat te doen. In veel internationale handboeken die over de vroege ontdekkingstochten verschenen zijn vind je die in het Engels. De motieven van Bartholomeus Diaz waren ‘to serve God and His Majesty, to give light to those who were in darkness and to grow rich as all men desire to do’. (9) Een inwoner van Calicut vroeg bij aankomst aan Vasco da Gama wat hij kwam zoeken. Zijn antwoord zou geweest zijn: “Christians and spices”. (10) De diplomaat Busbecq verwoordde het zo: “Religion supplies the pretext and gold the motive”. (11) Het aloude idee van de kruistochten was voor de Iberische vorsten een belangrijke reden om schepen met soldaten uit te zenden en te financieren. Zo zou Albuquerque, de veroveraar van Malakka, in eerste instantie van plan geweest zijn Mekka vanuit India aan te vallen.
Missionarissen trokken onder koninklijke protectie mee in het kielzog van de Europese veroveraars. Franciscus Xaverius, de Jezuiet die op de Sorbonne in Parijs samen met Ignatius van Loyola gestudeerd had, werd in 1541 door de koning van Portugal en de paus in Rome naar Azië gestuurd. De verbreiding van het geloof was in die tijd vooral een zaak van bruut geweld en het gebruiken van materiële macht. Bij aankomst in India rapporteerde Xaverius aan Rome: “Goa is een volledig katholieke stad. Die heeft een klooster met veel Franciscaanse monniken, een prachtige kathedraal met veel kanonnen en heel wat andere kerken. Er is reden om God dank te betuigen als men ziet hoe de naam van Christus in zulke verre landen en bij zoveel ongelovigen floreert”. (12) Heel wat machteloze Indiërs hadden er baat bij zich onder de ‘protectie’ van de Portugezen te stellen. Zich bekeren hoorde daar als vanzelfsprekend bij. De kanonnen worden anno 2009 nog steeds tentoongesteld voor de ingang van de kathedraal. Vanuit Goa reisde Franciscus Xaverius verder om te werken aan de bekering van de heidenen in Malakka, op de Molukken, in Japan. Hij overleed in 1552 op een eiland voor de kust van China.
Portugese kerk en kanonnen in Goa (foto Margaretha Suman, maart 2009)
Ricci en de wetenschap
Tientallen Jezuieten trokken in navolging van Franciscus Xaverius onder Portugese vlag naar het Verre Oosten. Rome had Portugal namelijk bij het verdrag van Tordesillas (1494) heel het Aziatische continent als exclusief werkterrein toegewezen. Het betrekkelijk kleine Portugal was echter bij lange na niet in staat een gebied van een dergelijke omvang te bemannen. Troepen voor het onder de voet lopen van het Chinese keizerrijk waren al helemaal niet voorhanden. De Jezuieten moesten in zekere zin maar zien hoe ze die honderden miljoenen Chinezen tot het ware geloof konden brengen. Omdat ze niet over militaire middelen beschikten hadden ze weinig andere opties dan zich aan de omstandigheden aanpassen.
Matteo Ricci (1552-1610), een inwoner van de pauselijke staat in Italië, krijgt meestal de eer de methode van aanpassing uitgewerkt te hebben. Ricci was een leerling van Clavius en bleef zijn hele leven contacten met de Romeinse hoogleraar in de wiskunde onderhouden. Ze wisselden boeken en brieven uit. In 1578 arriveerde Ricci in Goa, vier jaar later in het eveneens Portugese Macao op de Chinese kust. In een populair boekje legde de Jezuiet Van den Hoeven in 1924 de essentie vast van de Ricci-aanpak: “Die evangelizatie van China was een veldtocht, niet gevoerd in open veld en openlijken strijd, zooals die van een Xaverius; maar een verovering als in den wereldoorlog, doorgezet met langzaam, methodisch opdringen, van loopgraaf tot loopgraaf, stukje voor stukje het vijandelijkgebied bemachtigende, ten koste van veel geduld en hardnekkig-taaie energie”. (13)
Op dertigjarige leeftijd ging Ricci in de handelspost Macao het klassieke Chinees leren, met tienduizenden karakters. Tevens bestudeerde hij de Chinese etiquette, de Chinese manier van leven, van laag tot zeer hoog in de keizerlijke hiërarchie. Ricci ging zich tevens op z’n Chinees kleden. Vanzelfsprekend wist het optreden van de Italiaanse priester sommige Chinese magistraten te prikkelen. Van den Hoeven bracht het onder woorden. “Tegenover het eenvoudige Europeesche huis houdt een der jonken halt, en stapt een voornaam mandarijn, statig kalm als alle Chineesche hoogwaardigheidsbekleeders, op de bescheiden woning toe. Bij wijze van visitekaartje reikt zijn bediende den portier een boekje over, dat deze in ontvangst neemt; daarin leest hij den naam van den bezoeker en het doel van zijn bezoek. Nu treedt de Chinees zelf het portaal binnen, verwelkomd door een man met westersche gelaatstrekken, gehuld in het lang Chineesch gewaad. Buigend en groetend leidt Ricci – deze sprak het beste het Chineesch – den mandarijn een zaal binnen en knielt bij het binnentreden”. (14)
De Europeaan maakte indruk op de mandarijn. “De zaal is bijna geheel leeg. Op den achtergrond een hooge tafel met een kast, waarnaast aan beide kanten een kandelaar met kaars. Ervoor een paar knielbankjes. Achter de kast met beschilderd deurtje prijkt een schilderij, voorstellend een jonge, schoone vrouw met een kind op den arm. Op de lange tafel brandt, in een hoek, een olielampje. Verbaasd en beangstigd tegelijk, als voor het eenige afgodsbeeld dat er aanwezig zou zijn, buigt de mandarijn zijn hoofd ter aarde, vol eerbied voor die geheimzinnige personen, die hem met hun zachte oogen aanstaren”. (15)
De Chinees viel van de ene verbazing in de andere bij het binnenkomen van een andere kamer. “Op tafels langs de wanden en in het midden liggen allerhande Europeesche merkwaardigheden uitgestald; prachtig ingebonden boekdeelen, met kleurige miniatuurtekeningen voorzien; uurwerken van verschillende grootte en werking; wiskundige instrumenten, prisma’s, aard- en hemelbollen staan er smaakvol gerangschikt. Daar hangen land- en wereldkaarten, schilderstukken, muziekinstrumenten van verscheiden aard”. (16)
Matteo Ricci, beeld in Macao, oktober 2012 (foto: Margaretha Suman)
Ricci moet erin geslaagd zijn de nieuwsgierigheid van belangrijke Chinezen te prikkelen. Het was zaak de contacten te bestendigen. Hij schreef een boekje over het thema vriendschap, in het Chinees uiteraard, met verschillende vleiende voorwoorden van Chinezen die hem gunstig gezind waren. Hij schrok er niet voor terug te citeren uit Griekse bronnen - van ‘heidenen’ als Plutarchus, Seneca en Cicero, en zelfs van Erasmus, die in Europa streng was gekritiseerd door Ignatius van Loyola. Het doel heiligde immers de middelen. Ricci liet Over vriendschap onder de Chinezen circuleren en vertrouwde erop dat de morele boodschap wel zou overkomen. Omdat hij hun de meer onverzoenlijke kant van de christelijke leer niet opdrong, kostte het de Chinese geleerden niet veel moeite hem als een bijna gelijke te accepteren, stelt de sinoloog Jonathan Spence in zijn biografie van Ricci.
De Jezuiet had de Chinezen niet alleen vriendschap te bieden, maar ook wetenschappelijke kennis. Spence maakt duidelijk dat Ricci over een uitstekend geheugen beschikte. De techniek van weten te onthouden wist hij tevens te ‘verkopen’ aan ‘vrienden’ die carrière in de Chinese bureaucratie wilden maken door met succes op te gaan voor de staatsexamens. Slechts een zeer klein percentage van de kandidaten slaagde voor die provinciale en landelijke examens. De kennis en de kennisoverdracht van Ricci droegen er toe bij dat enkelen van hen wisten door te dringen tot de top van het Chinese bestuur, in Peking. En met zijn Chinese ‘leerlingen’ slaagde Ricci er ook zelf in tot de hoofdstad van China toegelaten te worden.
Ricci zette al zijn wetenschappelijke kennis in om de katholieke Kerk voortgang in het keizerrijk te bezorgen. Hij vertaalde Euclides in het Chinees. Hij probeerde de superioriteit van het westerse christelijke denken aan te tonen, onder andere door teksten met dialogen tussen een katholieke priester en een Chinese geleerde te produceren en te distribueren. Polariseren deed hij echter niet. Integendeel. Hij kwam tot de conclusie dat bekeringssucces op hoog niveau mogelijk was door te benadrukken dat het confucianisme, de Chinese staatsideologie dus, en het christendom, hand in hand konden gaan. “Voor zover ik heb kunnen nagaan”, is in een brief van een Chinese geleerde aan de Jezuiet de lezen, “is uw boodschap geen andere dan die onze eigen oude wijzen hebben onderwezen. De werken van onze oude wijzen en die van de confuciaanse geleerden na hen zijn allemaal volledig en tot in de kleinste details opgetekend. Kunt u het met me eens zijn dat er geen belangrijke verschillen bestaan? Als er gedeelten zijn waar de boodschap niet identiek is, komt dat doordat praktische aspecten van elkaar verschillen”. (17)
Met dit soort uitspraken waren er kansen om de keizer en zijn onderdanen er toe te bewegen tot het christendom over te gaan. Wat de Jezuieten in sommige delen van Europa bereikt hadden, de vorst (opnieuw) katholiek maken, en vervolgens de gewone mensen, was in China eveneens mogelijk. Om zich te bekeren, hoefden ze bij wijze van spreken niet eens afstand te doen van hun traditionele waarden en cultuur. Zou heel China kunnen overgaan tot het ware christendom? Ricci maakte het in elk geval niet meer mee. Hij overleed in 1610.
Adam Schall von Bell en Ferdinand Verbiest
Adam Schall von Bell in China
De Duitse priester Adam Schall von Bell (1592-1666) bestudeerde de dagboeken die Ricci had nagelaten. Daarin las hij onder meer ‘dat de Chinezen de voorkeur geven aan wat uit het buitenland komt, zodra ze zich de kwaliteit ervan bewust zijn. Ze zijn wel trots maar dat komt uit onwetendheid en omdat ze zich omringd weten door barbaarse volkeren’. (18) Het was dus zaak de Chinezen te laten zien dat het westen voorop liep in allerlei zaken die voor de Chinese autoriteiten van belang waren. Schall kreeg de kans dat in de praktijk te brengen. Na een studie in Rome arriveerde hij in 1623 in Peking. Op dat moment werd de Ming-dynastie, die al enkele eeuwen de macht had, ernstig bedreigd door Manchu-troepen uit het noorden. Het zou alleen maar erger worden.
Of hij wilde of niet, de missionaris werd ingezet in de verdediging van het land. Hem werd opgedragen Europese kanonnen te maken. Die taak gaf hem wel de status van mandarijn en een grote macht over zijn Chinese medewerkers. Elke dag, voor ze met hun werk in de gieterij begonnen, moesten alle arbeiders voor een katholiek altaar knielen. Onder Schalls supervisie werd de ene partij kanonnen na de andere geproduceerd. Bovendien kreeg hij de opdracht vestingwerken voor Peking te ontwerpen. De keizer stuurde hem zelfs op een militaire inspectietocht om verslag uit te brengen van de militaire situatie. De telescoop, die de Jezuiet Johann Schreck in 1618 China binnengebracht had, werd hij geacht te gebruiken om de vijand in het vizier te nemen.
De keizer moest in deze moeilijke tijd bewijzen dat hij de ware Zoon des Hemels was. Zijn status stond op het spel. Om te bewijzen dat hij de krachten van de hemel onder controle had, was het voor hem van het grootste belang juiste voorspellingen te doen. Een correcte aanpak van zons- en maansverduistering was voor de keizer dan ook een dynastieke zaak. Aan het keizerlijke hof waren tal van ‘experts’ om de keizer de feiten in het oor te fluisteren. Ze waren afkomstig uit China, maar ook uit allerlei andere landen. Een goede voorspelling was niet alleen wezenlijk voor de keizer maar ook voor de hofwetenschappers. Wie gelijk bleek te hebben steeg in de maatschappelijke rangorde. Degene die het niet bij het rechte eind had bracht de keizer in discrediet met alle gevolgen van dien voor zijn eigen leven. Schall en andere Jezuieten hadden de mogelijkheid gebruik te maken van de nieuwste astronomische kennis uit Europa. Ze wisten dat het model van Copernicus en Galileo politiek/religieus taboe was, maar Europa was ver weg. Met de telescoop en met behulp van de berekingen van de protestant Kepler hadden ze betere kennis in huis dan hun concurrenten.
Schall had al een reputatie in 1623 toen hij de eclips van 8 oktober in China correct voorspelde. In september 1625 haalde hij wederom zijn gelijk. Evenals Ricci ging Schall in het Chinees publiceren, over eclipsen en over de mogelijkheden die de telescoop bood, voor bestudering van de hemelse ruimte maar ook in tijden van oorlog op aarde.
De Ming-dynastie kwam in 1644 aan zijn eind, toen de laatste keizer zelfmoord pleegde. In datzelfde jaar wisten de Manchu’s de macht te grijpen en vestigden de Qing-dynastie. Schall gedroeg zich als een windvaan. Op 29 juli schreef hij aan het nieuwe bewind: “Uw onderdaan biedt voorspellingen aan betreffende de zonsverduistering van 1 september, berekend volgens de nieuwste Westerse methode, samen met illustraties over het percentage van de verduistering, het opnieuw verschijnen van de zon in de keizerlijke hoofdstad en de diverse provincies. In sommige provincies komt de verduistering eerder, in andere later. De voorspellingen zijn op een rijtje gezet en kunnen onderzocht worden. Uw onderdaan vraagt nederig aan Uwe Hoogheid om de nauwkeurigheid van de voorspelling bij gelegenheid te testen”. (19) Het verzoek van de Duitse missionaris werd ingewilligd. In een groot gezelschap werden de telescopen en andere instrumenten opgesteld. “Alleen de voorspelling volgens de westerse methode klopte precies met de aanvang van de eclips, de totale verduistering, de duur, de percentages, de plaats en andere details, terwijl de voorspellingen van de andere methodes vol met fouten zaten”, citeert Jonathan Spence uit het officiële Chinese verslag van die dag in zijn boek Western advisers in China. (20) Het door Rome vervloekte model van Copernicus en Galileo had voor erkenning van de vertegenwoordigers van de paus in Peking gezorgd..
Een Europese geestelijke, Schall, kreeg nu van de nieuwe machthebbers de leiding aangeboden over het bureau van de sterrenkunde in de hoofdstad van China. Na overleg met zijn superioren accepteerde de Keulse priester het aanbod. “Een man van God werd een Chinese bureaucraat”, schrijft Spence terecht. (21) De Qing en de Sociëteit van Jezus hadden dan ook een gemeenschappelijk belang. Zowel de Manchu’s als de missionarissen waren ‘allochtonen’, die zich in het grote China maar moesten zien te handhaven. En dat gebeurde.
Keizer Kangxi
De Jezuieten streefden ernaar, zoals ze dat in Europa eerder gedaan hadden, de keizer zelf tot het katholicisme te bekeren. Dat een aantal van zijn onderdanen koos voor de Kerk van het Westen was een aardige bijkomstigheid, maar niet het hoogste doel. Ferdinand Verbiest (1623-1688), een Belgische priester, kwam er misschien nog het dichtste bij. In 1664 berekenden Schall en Verbiest samen precies wat de eigenschappen van een volgende eclips zouden zijn. Chinese en islamitische astronomen aan het hof zaten er met hun oosterse wijsheden behoorlijk naast. Vier jaar later, in 1668, versloeg Verbiest, na het overlijden van Schall in zijn eentje, alle concurrenten in Peking. In dat jaar was Kangxi (1654-1722) aan het bewind gekomen. Verbiest schreef enthousiaste rapporten over Kangxi. Ze gingen nu samen de wetenschap bedrijven. Zijn concurrenten moesten hun onnauwkeurige berekeningen met arrestaties bekopen. Juiste voorspellingen doen was een zaak van opperste macht, van leven en dood. De Chinese sterrenkundige Yang werd tot de doodstraf veroordeeld.
Verbiest had het zo druk met de wetenschap dat hij zelfs dispensatie vroeg (en kreeg) om niet dagelijks het brevier te hoeven bidden. Spence maakt duidelijk dat Verbiest de politiek van Schall voortzette. Het doel was en bleef de bekering van de keizer in hoogst eigen persoon. “Dankzij de Goddelijke Voorzienigheid hopen we dat deze keizerlijke gunst zal groeien en onze vreugde naar een hoogtepunt zal brengen. Maar we moeten nog steeds geduldig zijn, wachten op het geschikte moment, stukje bij beetje vooruit gaan over de weg die zal leiden tot het moeilijke en belangrijke doel”. (22)
Verbiest zette alles op alles, lijkt het. Behalve de Chinese taal wist hij ook de taal van Manchoerije onder de knie te krijgen. Hij schreef zelfs een grammatica om de andere missionarissen te helpen die taal te leren. Aan de hand van de vertaling die Ricci eerder gemaakt had, bracht Verbiest de jonge Chinese keizer de wiskundige beginselen van de Griekse wetenschapper Euclides bij. Maar ook buiten de wetenschap bood Verbiest een helpende hand. Om het bewind van de Qing in het keizerrijk te bestendigen waren er nieuwe kanonnen nodig en wie kon die beter maken dan de Europese geestelijke. De Vlaamse priester kreeg zelfs een hoge functie in de Chinese hiërarchie ‘omdat de kanonnen die hij had laten gieten goed en sterk waren’.
Maar de bestudering van de hemellichamen bleef een dominante rol spelen. Kangxi en Verbiest zaten tijdens een reis samen midden in het donker bij een riviertje. “Het was een prachtige nacht”, schreef de pater. “De lucht was helder. Kangxi vroeg me hem de Chinese en Europese namen te geven voor de sterren die aan de horizon verschenen. Maar eerst noemde hij de namen die hij al geleerd had. Hij pakte een kaart van de hemel die ik hem gegeven had. Aan de hand van de sterren berekende hij welk uur van de nacht het was. Hij had er veel plezier in te laten zien hoeveel ervaring hij in de wetenschap had”. (23)
Oost en West, de keizer van China en de vertegenwoordiger van de paus, waren elkaar nog nooit zo dicht genaderd. Althans zo kunnen we uit de woorden van Ferdinand Verbiest opmaken. Er was, dat is de suggestie, nog maar een stapje nodig om de keizer, en daarna alle andere Chinezen, tot het katholieke geloof te brengen. Maar dat gebeurde niet. Waarom zou de keizer ook. Door een eventuele bekering zou hij zich onderdanig weten aan westerlingen. Dat zou afbreuk (kunnen) doen aan zijn gezag als confucianistisch heerser. Bovendien had de Kerk ook nog eens stom pech. In 1687 werd de missionaris van zijn paard geworpen en kwam te overlijden. Hij kreeg nog een staatsbegrafenis in Chinese stijl. Dat wel. Beelden van de maagd Maria en van het kind Jezus met een wereldbol in zijn hand werden in processie meegedragen, met vlaggen en een groot versierd kruis. Officieren van het Chinese leger begeleidden het stoffelijk overschot. Een schoonzoon van Kangxi vertegenwoordigde de keizerlijke familie. Maar daarna was het afgelopen.
Belgische postzegel met Verbiest in China
Geen doorbraak
Als de Jezuieten erin geslaagd waren de keizer van China tot het katholieke geloof te bekeren zouden ze hoogstwaarschijnlijk de hemel in geprezen zijn. Maar dat gebeurde niet. Ze hadden wel succes op hoog niveau. Concubines van de keizer, eunuchen, soms zelfs mannelijke familieleden en dus mogelijke opvolgers. Maar omdat ze met hun wetenschappelijke methode niet het hoogste doel bereikt hadden kwamen ze onder vuur te liggen. Andere missionarissen verweten de leden van de Sociëteit van Jezus dat ze zich zo zeer aangepast hadden aan de Chinese etiquette dat ze nauwelijks meer als westerse priesters te herkennen waren. De ‘roddel’ had succes in Rome. In de loop van de volgende decennia werd het gezag van de geestelijke geleerden steeds verder ondermijnd. Dat kwam de Chinese missie overigens niet ten goede. Aan het einde van de achttiende eeuw waren er niet veel missionaire activiteiten meer in het keizerrijk.
Na 1800 namen de protestanten het heft in handen. Die richtten zich op de bekering van de gewone Chinezen. De nieuwe katholieken volgden hun voorbeeld. Nadat Britse en Franse troepen in 1860 de keizer uit Peking verdreven hadden en het zomerpaleis in de as legden, dwongen ze de Chinezen tot nieuwe concessies. De westerlingen gingen niet zover als de Spanjaarden en Portugezen enkele honderden jaren eerder met succes in diverse streken van de aardbol gedaan hadden. Ze lieten de keizer op de troon zitten, maar hij moest wel accepteren dat geestelijken en dominees onder zijn protectie het binnenland mochten intrekken om er het christendom te verkondigen. Met zogenaamde gunboats en een moderne toepassing van het buskruit, een Chinese uitvinding, bereikten de westerlingen in die tijd meer dan met het verkondigen van de wetenschap.
Harry Knipschild
23 april 2009
Literatuur
Aanand, Galileo, Bangalore 2006
Beekman, E.M., Paradijzen van weleer, Amsterdam 1998
Boorstin, Daniel, De ontdekkers. De zoektocht van de mens naar zichzelf en zijn wereld, Amsterdam 1989
Fairbank, John K., en Edwin Reischauer, China. Tradition and transformation, Boston 1989
Gernet, Jacques, A history of Chinese civilization, Cambridge 1997
Van den Hoeven, Jos, Baanbrekers in China.De missionering van China in de XVIe eeuw, Leuven 1924
Hucker, Charles, China’s imperial past, Stanford 1975
Ilyas, Mohammad, Islamic astronomy and science development. Glorious past, challenging future, Petaling Jaya 1996
McKay, Hill, Buckler, A History of Western Society, Boston 2006
Rayanna, P., St.Francis Xavier and his shrine, Goa 2007
Spence, Jonathan, To change China. Western advisers in China 1620-1960, Boston 1969
Spence, Jonathan, Het geheugenpaleis van Matteo Ricci. De missie van een Jezuiet in China, 1552-1610, Amsterdam 1987
Spence, Jonathan, The Chan’s Great Continent. China in Western Minds, Londen 1998
Statenvertaling. Nieuwe bijbelvertaling. Paralleleditie, Heerenveen 2004
Stewart, Desmond, Early Islam, Amsterdam 1972
***
Harry Knipschild (1944) studeerde wis-, natuur- en sterrenkunde in Utrecht, en geschiedenis in Leiden. In 2005 promoveerde hij in Leiden op een proefschrift over missie-bisschop Hamer in China. Zijn boek Soldaten van God. Nederlandse en Belgische missionarissen op missie in China in de negentiende eeuw (uitgeverij Bert Bakker) werd in 2008 genomineerd voor de Grote Geschiedenis Prijs. Knipschild publiceert maandelijks een artikel over de missie op het Isidorusweb. Een boek over de geschiedenis van de popmuziek verschijnt in 2010 bij uitgeverij Conserve.
Eindnoten
1. Desmond Stewart, Early Islam, Amsterdam 1972, 19
2. Ibidem 54
3. Mohammad Ilyas, Islamic astronomy and science development. Glorious past, challenging future, Petaling Jaya 1996, 20
4. Ibidem
5. Ibidem
6. Daniel Boorstin, De ontdekkers. De zoektocht van de mens naar zichzelf en zijn wereld, Amsterdam 1989, 63
7. Statenvertaling. Nieuwe bijbelvertaling. Paralleleditie, Heerenveen 2004, 350
8. Jonathan Spence, Het geheugenpaleis van Matteo Ricci. De missie van een Jezuiet in China, 1552-1610, Amsterdam 1987, 150
9. McKay, Hill, Buckler, A History of Western Society, Boston 2006, 506
10. Ibidem 507
6. Daniel Boorstin, De ontdekkers. De zoektocht van de mens naar zichzelf en zijn wereld, Amsterdam 1989, 63
7. Statenvertaling. Nieuwe bijbelvertaling. Paralleleditie, Heerenveen 2004, 350
8. Jonathan Spence, Het geheugenpaleis van Matteo Ricci. De missie van een Jezuiet in China, 1552-1610, Amsterdam 1987, 150
9. McKay, Hill, Buckler, A History of Western Society, Boston 2006, 506
10. Ibidem 507
11. Ibidem
12. P. Rayanna, St.Francis Xavier and his shrine, Goa 2007, 65
13 Jos van den Hoeven, Baanbrekers in China. De missionering van China in de XVIe eeuw, Leuven 1924, 3
14. Ibidem 17
15. Ibidem 18
16. Ibidem 19
17. Spence, Ricci, 157
18. Spence, Jonathan, To change China. Western advisers in China 1620-1960, Boston 1969, 6
19.Ibidem 3
20. Ibidem
21. Ibidem
22. Ibidem 26
23. Ibidem 30
- Raadplegingen: 11422