84 - Bert van Rheenen, meer dan alleen Chiel Montagne
Als je aan Nederlandstalige muziek denkt kom je automatisch uit bij Chiel Montagne, de populaire presentator van de Tros-programma’s ‘Op losse groeven’ en ‘Op volle toeren’. Montagne (Bert van Rheenen) heeft echter veel meer gedaan dan artiesten als de Zangeres zonder Naam, Vader Abraham en André Hazes op televisie aankondigen. Op 24 september 2011 ging ik bij Bert en zijn vrouw Tilly in Hilversum op bezoek. Ze gaven mij een heleboel interessante informatie.
De ouders van Bert waren afkomstig uit Maartensdijk. Toch werd hij op 26 augustus 1944 in Uitgeest geboren. Zijn zus was negen jaar ouder. “Mijn vader werkte als voorman-monteur op het grote onderstation in die gemeente. Wij woonden op Ziendervaart 15 even buiten het dorp. In het najaar van 1944 bij de grote spoorwegstaking, hoorde ik, vonden mijn ouders het niet meer veilig in Uitgeest. Ze vluchtten weg naar Markenbinnen. In hun tuin hadden ze nog groente verbouwd. In de hongerwinter ging mijn moeder die met de fiets ophalen. In haar fietstas had ze tevens verzetsliteratuur voor verdere distributie. Onderweg werd ze aangehouden. Haar werd gevraagd wat ze in die tas had. Rotte kool, zei ze. Ze wist te voorkomen dat ze haar fietstas moest open maken. Kantje boord dus.
Tijdens zijn werk kreeg mijn vader als gevolg van onvoorzichtig handelen een grote stroomstoot te verwerken. Gelukkig viel hij na de aanraking met de trafo (transformator) meteen achterover. Maar door dat ongeluk bleef hij zijn hele leven minder goed functioneren. Uitgeest werd minder belangrijk voor de NS in de jaren vijftig. Bij een reorganisatie in 1952 werden we overgeplaatst naar Deventer. We woonden er op Ruysdaelstraat 35, in een nieuwe wijk. Dat was wennen.
We kwamen in een andere wereld terecht. Op school kon ik de kinderen gewoonweg niet verstaan. Met veel moeite slaagden mijn ouders erin me naar een betere school te laten verhuizen. Mijn ouders hadden het niet minder moeilijk. Mijn vader vroeg al snel overplaatsing naar Utrecht. Terwijl hij tijdelijk op kamers in Hilversum woonde zocht hij naar een vaste woning in die gemeente. Tante Riek, getrouwd met de rijke zakenman Dirk Verweij, assisteerde. Ze zocht in een veel te duur marktsegment. Mijn vader kon dus niet slagen. Oma en opa hielpen op een andere manier. Zij verhuisden naar een bejaardentehuis. Wij konden hun woning op Koningsstraat 184, eigendom van de groenteboer, overnemen. Zo kwam ik in Hilversum terecht”.
Hilversum
De vader van Bert werd later afgekeurd bij de spoorwegen. In Hilversum kreeg hij een baantje als archivaris bij het banden- en plaatarchief van de omroep. Dat was ondergebracht in de kelder van de Avro op de ’s Gravelandseweg. Bert was zelf in die tijd niet bewust met muziek bezig. Hij had een andere interesse: hoorspelen. ‘Monus, de man van de maan’ was een van zijn favoriete radioprogramma’s.
Op school in Hilversum kwam een mevrouw op bezoek. ‘Tante Miep’ zocht kinderen om gedichtjes op de KRO-radio voor te dragen. Uit de grote groep leerlingen die hun hand opstaken en vervolgens getest werden kwam Bert van Rheenen als beste uit de bus. Zijn stem was al gauw op de radio te horen. “Gedichtjes voorlezen was mooi. Maar eigenlijk wilde ik meedoen in hoorspelen. Dat liet ik weten aan Wim Quint, hoofd van de afdeling jeugduitzendingen. Na een tijdje werd een jongetje, dat in hoorspelen te horen was, ziek. Ik mocht invallen. Het was mijn vuurproef en ik slaagde. Regelmatig mocht ik meedoen. Een droom was in vervulling gegaan”.
Bert van Rheenen achter de KRO-microfoon (1955)
Radio Veronica
Muziek speelde nog steeds geen dominante rol in het leven van Bert. Hoewel hij wel platen kocht. Uit zijn geheugen noemde hij ‘West Side Story’ en een elpee van Harry Belafonte. Zijn belangstelling ging meer uit naar de toneelschool. In Amsterdam zat hij weldra in één klas met Rutger Hauer, Jeroen Krabbé en Wieteke van Dorth. Een succes was dat voorlopig nog niet. “Ik was nog te jong. Daarom ging ik terug naar de hoorspelen van de Kro. Frans Zuidinga (1920-1983) gaf me in 1963 evenwel een kans om in Den Haag mee te spelen met een semi-professioneel toneelgezelschap waarover Sjef van Leeuwen de leiding had. Het was een grappige tijd. Maar na enige tijd wilde men modern toneel spelen, zonder er iets van te begrijpen. Toen was voor mij de maat vol”.
Na een tussenperiode bij de toneelschool in Arnhem ging Bert op zoek naar een echte baan. Hij klopte aan bij oom Dirk Verweij. Samen met zijn broers Jaap en Bull had die inmiddels de leiding bij radio Veronica. Bij oom Dirk was Bert niet of nauwelijks bekend.
“Ik ben Bert van Piet”, legde hij uit.
“Heb je verstand van muziek?”, werd hem gevraagd.
Toen hij bevestigend antwoordde moest hij een stemtest in het Nederlands, Frans, Duits en Engels afleggen. Van Dirk Verweij kreeg hij te horen wat hij zou verdienen als hij aangenomen werd. Voorlopig kreeg Bert echter geen enkele reactie.
“Ik ben Bert van Piet”, legde hij uit.
“Heb je verstand van muziek?”, werd hem gevraagd.
Toen hij bevestigend antwoordde moest hij een stemtest in het Nederlands, Frans, Duits en Engels afleggen. Van Dirk Verweij kreeg hij te horen wat hij zou verdienen als hij aangenomen werd. Voorlopig kreeg Bert echter geen enkele reactie.
In februari 1964 hield een grote Mercedes halt in de Koningsstraat. Oom Dirk stapte uit. Waarom ben je niet aan het werk, kreeg hij tot zijn verbazing te horen. “Je moet nu komen, meteen”, waren de woorden waarmee Bert zijn entree bij radio Veronica maakte.
“Veronica was in die tijd geen popzender. Hans Oosterhof was programma-leider. Hij speelde een beetje Hilversum. Van mij werd verwacht dat ik kinderprogramma’s voor de woensdagmiddag maakte. Dat lag in het verlengde van hetgeen ik bij de Kro gedaan had. Een ander verzoek bleek, nu ik er op terugkijk, van essentiële betekenis in mijn leven te zijn. Ik kreeg de supervisie over het dagelijkse nonstop-programma ‘Muziek terwijl u werkt’, de tegenhanger van ‘Arbeidsvitaminen’ bij de Avro. Ik werd overspoeld met brieven en kaartjes van bedrijven en instellingen. Zo kwam ik er achter wat de echte smaak van de mensen was. Niet wat de mensen werd opgedrongen, maar wat ze zelf vonden. Dat was een ware leerschool, tot op de dag van vandaag.
De meeste omroepers bij Veronica werkten onder een schuilnaam. We waren een beetje bang dat we misschien een keer van ons bed gelicht zouden worden. Tineke de Nooij noemde zich Tineke, Judith de Leeuw werd Anouschka (van de Jukebox), Willem van Kooten, op dat moment in militaire dienst, Joost de Draayer. Hans Oosterhof zat als Suhandi achter de microfoon. Ik hield nogal van Franse chansons. Om die reden koos ik voor de naam Chiel Montagne. Toen Willem uit dienst kwam en programmaleider werd liet hij me weten dat hij die naam helemaal niks vond. Onder de naam Chiel Montagne kun je niet populair worden, zei hij stellig”.
Foto in Humo (1965)
Als diskjockey van radio Veronica kreeg Bert van Rheenen een vast programma. Elke werkdag van twaalf tot twee was hij te beluisteren. Behalve de gewone popplaten die elke diskjockey aankondigde had Bert, zoals gezegd, een speciale voorliefde voor Franstalige muziek. Uit België kreeg hij soms nieuwe platen toegestuurd, zoals van Adamo. De voorzitster van de Françoise Hardy-fanclub hield hem eveneens op de hoogte.
Bert ging ook naar Parijs. In de lichtstad hoorde hij de nieuwste Franse popmuziek en maakte er kennis met de artiesten. Voor Veronica maakte hij bijvoorbeeld een interview met zangeres Mireille Mathieu. Programmaleider Willem van Kooten, die tevens een eigen muziekbedrijf had, zette hij aan het nummer ‘Je t’aime moi non plus’ van Jane Birkin en Serge Gainsbourg uit te geven. “Willem had er aanvankelijk geen oren naar. Dat kan toch niet met die tekst, waren zijn woorden”.
Lyrisch praatte Bert over Gilbert Bécaud. “Ik zag zijn show in het Olympia-theater. Die man was geweldig. Tijdens het optreden verloor hij een knoop van het jasje van zijn blauwe pak. Een andere artiest zou uit het lood geslagen zijn. Bécaud niet. Integendeel. Hij hield een heel betoog tegen de knoop die over de bühne rolde. Een en al improvisatie. Na afloop sprak ik met hem in zijn kleedkamer. Hij had die dag in zijn tuin met kolen gewerkt, vertelde hij. Terwijl hij zijn chansons zong en over de hoofden van de mensen in de zaal keek kon hij zich niet aan de indruk onttrekken dat de hoofden leken op de kolen in zijn tuin. Het publiek merkte zelf natuurlijk niets van de persoonlijke overpeinzingen van de artiest. Fantastisch!”
Interview met Mireille Mathieu
Tilly Lochtenberg, dochter van een Hilversumse makelaar die in Soest opereerde, had Schoevers gedaan en studeerde Spaans. Met vriendinnen ging ze in 1966 een avondje uit in Hilversum. In etablissement Bus liepen de meisjes tegen een groepje Veronica-medewerkers aan. Tilly werd getroffen door de eruditie van Bert. Die kende de Spaanse dichter Federico Garcia Lorca (1898-1936)! Al snel waren ze onafscheidelijk. Na anderhalf jaar, in 1968, vroeg hij haar ten huwelijk. Omdat Tilly katholiek was trouwden ze ook voor de katholieke kerk. Van samenwonen voor het huwelijk (in 1968) was geen sprake.
Op zijn trouwdag haalde Bert de bruid op bij zijn schoonfamilie. Het hek van de tuin bleef dicht. Je moet maar over het hek klimmen om Tilly op te halen, hoorde hij.
Platen produceren
Bert van Rheenen bleef als deejay tot het laatst aan radio Veronica verbonden. Omdat hij zijn horizon wilde verbreden zette hij ook andere activiteiten op. Het was in die tijd heel gewoon dat omroepmensen nevenwerkzaamheden in de muziekbusiness hadden. Een tijdje werkte hij samen met producer Jimmy Einmahl, de toenmalige echtgenoot van zangeres Rita Hovink. Die opereerde onder de naam Jimmy Once. Er werden opnamen gemaakt met Rita Hovink, Dea Doll, Dick Swaneveld en de VIPS, het orkest van Einmahl. Echte bestsellers leverde die samenwerking niet op.
Beter ging het Bert af in zijn activiteiten bij platenmaatschappij Inelco. Op het RCA-label had hij zijn eerste hits. Bert had een eigen fonds bij muziekuitgeverij Universal Songs van Wim Landman. Samen zongen ze in 1968 het Nederlandstalige lied ‘Michaela’. Dat was een vertaling van het Jim Reeves-nummer ‘Blue side of lonesome’. Wim Landman was in onderhandeling met Mary, de vrouw van Jim Reeves. De liedjescatalogus van de populaire zanger kwam vrij voor de Nederlandse markt. Door middel van die opname demonstreerde Wim hoe actief hij wel was. Bert deed er ook nog een stukje parlando in. ‘Michaela’, een productie van Job Maarse, belandde in 1968 zowaar op de 21ste plaats van de top 40.
Twee jaar later was het opnieuw raak, deze keer met ‘Dancing and drinking’ van de Plastic People uit Amsterdam. De plaat, een productie van Bert van Rheenen, werd uitgeroepen tot alarmschijf. Het resultaat: een klassering op nummer 16.
Zeer grote successen maakte Bert van Rheenen bij de Nederlandse vestiging van het EMI-concern. In 1969 wist hij John Möhring over te halen om een album te maken met door hem geschreven gedichten. Gitarist Jan Akkerman begeleidde Bert op gitaar, de productie was in handen van Tim Griek, voormalig drummer van de Haarlemse groep Ekseption.
1972 was een meer dan succesvol jaar voor Bert als producer. “Boogie woogie pianist Jaap Dekker wilde doen wat Rob Hoeke al deed. Dat vond ik geen goed idee. Ik kreeg hem zo ver dat hij een aantal kinderliedjes als boogie woogie muziek opnam. Het album ‘Nursery rhymes’ met onder andere ‘In een groen groen knollenland’ sloeg geweldig aan”.
Het nummer één-album van Dekker verscheen bij Bovema. Voor Negram, het zusterbedrijf, maakte Bert (vaak opererend onder de namen Rik Daalder, Bastiaan of Beaver) opnamen met Alexander Curly (echte naam: Harm Breemer). Als lid van het duo Buddhi had deze geen succes. Een eerste Curly-single, ‘I don’t know’, kwam niet verder dan de tipparade.
“Daarna gingen we door en namen in de GTB-studio ‘I’ll never drink again’ op. Harry van Hoof was arrangeur. De kosten liepen nogal uit de hand. Cor Aaftink, bij Negram verantwoordelijk voor wat er in de studio gebeurde, belde me boos op. Het gesprek was zo hevig dat ik het vliegtuig naar Spanje nam. Harm, als steward werkzaam bij de KLM, reisde me achterna en sliep bij me op de kamer. Onverwacht kregen we een telegram van die zelfde Cor Aaftink. We moesten zo snel mogelijk terug naar Nederland om een album te maken. ‘I’ll never drink again’ was een hit aan het worden, lazen we in het telegram”.
Aaftink had gelijk. ‘I’ll never drink again’ steeg door tot de bovenste plaats in de top 40. Het was evenwel niet eenvoudig dat succes te herhalen, vertelde Bert. Na verloop van tijd kwam de klad erin. Bert stelde Harm voor liedjes in het Nederlands te schrijven. Daar had deze totaal geen zin in. Het leek wel of de samenwerking tussen de twee gedoemd was verder te mislukken.
“Onverwacht stond Harm in 1975 ineens weer voor me. Hij had een band bij zich met een heleboel Nederlandstalige nummers. Die had hij niet voor zichzelf geschreven maar voor anderen. Bijvoorbeeld de Zangeres zonder Naam, legde hij uit. Ik luisterde naar de band en hoorde ‘Guus, kom naar huus’ en nog veel meer fantastische liedjes. Die moest hij gewoon zelf op de plaat zetten, poneerde ik met succes. Voor de arrangementen benaderde ik Gerard Stellaard. Ik vond dat Gerard talent had al was dat er nog niet uitgekomen. Van ‘Guus’ maakten we een nieuwe nummer één-hit en ook met ‘Agessus’ scoorden we hoog op de hitlijsten. Het album ‘Vette jus en boerenjongens’ met de liedjes die op de demoband stonden bereikten we eveneens de eerste plaats in de album top 20.
Enkele jaren achter elkaar wisten we heel wat elpees van Alexander Curly te verkopen. Het succes verminderde toen Roek Williams de opvolger van Cor Aaftink werd. Van het album ‘Zilverdael’ werden niet meer dan duizend exemplaren geperst. Toen die in een mum van tijd uitverkocht waren duurde het maanden voor de plaat weer leverbaar was. Dat was fataal”.
Roel Kruize (Bovema, rechts), overhandigt edelmetaal aan producer Bert van Rheenen en Jaap Dekker
Bert produceerde meer bestsellers. Voor Astrid Nijgh bijvoorbeeld de hitsingles ‘Alleen is maar alleen’ en ‘Zingeman’, en het album ‘In het teken van de ram’ bij Polydor. Voor die maatschappij maakte hij bovendien elpees met saxofonist Clous van Mechelen (‘Hopelessly devoted to you’) en ‘Happy Hammers’, opnieuw met Jaap Dekker. Bert uitte zich overigens bescheiden bij al die bestsellers. Lang niet alles wat hij deed lukte. Zo had hij in 1976 een plaat gemaakt met Tol Hansse, ‘Ik heb m’n piepertje ingeslikt’, zonder enig succes. “Een jaar later brak die zelfde zanger door met ‘Big City’, een productie van Clous van Mechelen”.
Helemaal fout was het gegaan met de single die hij onder de naam Chiel Montagne gezongen had. “Ik kan helemaal niet zingen”, maakte Bert duidelijk. “In 1970 werd ik benaderd door Chris Pilgram, een jonge producer die onder andere met Herman van Veen werkte. Hij schreef muziek bij ‘Marja’, een van de gedichten die ik bij Bovema op de plaat gezet had. Op instigatie van Pilgram maakten we er een single van. Vervolgens werd ik uitgenodigd het nummer te playbacken in het programma ‘Voor de vuist weg’ met Willem Duys als presentator. Regisseur Theo Ordeman eiste kort voor de uitzending dat ik ‘Marja’ live zou zingen. Volkomen overdonderd deed ik wat er van me gevraagd werd. Ik bracht er niet veel van terecht. Ik weet nog goed hoe Duys me afkondigde: ‘Na deze ezel hebben we nog meer dieren in het programma’. Het was een ramp”.
Presentator bij de Tros-tv
Als deejay bij Veronica had Bert er zelf al eens bij stilgestaan dat je met Nederlandstalig repertoire een goed programma op televisie zou kunnen maken. Hij had wel eens een brief naar de Vara geschreven, zonder ooit een antwoord te ontvangen.
In het begin van de jaren zeventig schreef Bert teksten voor liedjes die Jack de Nijs op cassettebandjes naar hem toestuurde. Jack zong eerst in het Nederlands. Later zag hij meer brood in Engelstalige songs. “Jack noemde zich Ruby Nash, daarna Jack Jersey. Soms belde hij me vanuit de studio op over liedjes die hij op dat moment aan het opnemen was. Ik schreef bijvoorbeeld de teksten van zijn toptien single ‘Sri Lanka, my shangri la’ en voor zijn artiest Nick Mackenzie ‘One is one’, ‘Juanita’ en ‘Peaches on a tree’”.
Henk Voorheijen was de zakenpartner van Jack de Nijs. “Die had er alle belang bij dat de producties van Jack bij de televisie aan bod kwamen. Er was een opening bij de Tros, op dat moment nog aspirant-omroep. Voorheijen legde contact met Cees den Daas. Die was in het buitenland bij de wereldomroep in dienst geweest. In 1971 werkte Cees bij de Tros op de postkamer. Den Daas, vader van vier kinderen, was ambitieus. Zijn vrouw steunde hem volledig. Cees wilde producer worden. Joop Landré, directeur van de jonge omroep, was van plan een artistiek muziek programma op de buis te brengen. In een gesprek met van Rheenen liet hij zich echter overhalen een proefprogramma met Nederlandstalige muziek voor de gewone mensen te maken.
Bert wist zijn zin door te zetten. Vanuit zijn werkzaamheden bij radio Veronica stelde hij een programma samen met een top 5, een tip 5 en een gouwe ouwe. Een duur decor was volgens Bert niet nodig. Vanuit zijn ervaring in de toneelwereld besefte hij hoe goed het werkte om het publiek gewoon om je heen te hebben. Piet Daalhuisen kwam tijdens de vergadering met de naam ‘Op Losse Groeven’, en schreef tevens de herkenningsmelodie. Het programma sloeg geweldig aan. Miljoenen mensen stemden af op de Tros.
Cees den Daas bracht het tot hoofd amusement van de jonge omroep. Dat was voor hem wel even wennen. Veel bestuurservaring had hij niet. “Ik herinner me nog dat hij me een keer belde. Ik moet een memo schrijven, zei hij. Wat is dat, een memo? Een jonge John de Mol trad in zijn plaats enige tijd op als producer van ‘Op Losse Groeven’”.
Het succes van het Nederlandstalige tv-programma werkte goed voor Cees den Daas en Henk Voorheijen. Heel wat producties van Jack de Nijs bij EMI verkochten grote aantallen dankzij de Tros-televisie. “Cees den Daas bracht het vervolgens zelfs tot directeur van de Nederlandse tak van EMI. Voor een fortuin kocht hij de Zangeres zonder Naam weg bij Telstar, het platenbedrijf van liedjesschrijver Johnny Hoes in Weert. Eenmaal bij Bovema (EMI) bleek dat die maatschappij niet de ideeën en het repertoire had om de platenloopbaan van Mary Bey goed te continueren. Na een jaar gingen Den Daas en EMI weer uit elkaar. Programma’s produceren was toch iets anders dan leiding geven aan een platenbedrijf”.
De Tros had grote plannen met Chiel Montagne. Na een aantal jaren ‘Op Losse Groeven’ gepresenteerd te hebben zou hij bij de omroep voor de gewone mensen andere programma’s gaan maken. Daarom werd ‘Op Losse Groeven’ stopgezet. Maar door alle veranderingen bij de Tros kwam daar niet zoveel van. Besloten werd het populaire Nederlandstalige programma te continueren. Weer bedacht Piet Daalhuisen een naam: ‘Op Volle Toeren’. De muzikant componeerde opnieuw de tune, met een knipoog naar ‘Daar bij die molen’. ‘Op Volle Toeren’ was vanaf 1978 meer dan tien jaar een van de meest geliefde programma’s van de Nederlandse televisie.
“Cees den Daas kwam bij de Tros terug. Toen de directeur vertrok volgde hij hem op in die functie. De producer van ‘Op Volle Toeren’ wisselde vooral in de beginjaren nogal eens. De beste herinneringen heb ik aan Jos Peek. Die was integer en deed het voortreffelijk. Hans Pohl was lange tijd hoofd amusement. Ik leerde hem in mijn Veronica-tijd kennen. Hans, toen nog een ‘eeuwige student’ (in de rechten), speelde piano bij de Storktown Dixie Kids. Als die ergens optraden ging ik wel eens naar ze kijken en luisteren. Evenals Cees den Daas kon Hans het goed vinden met Henk Voorheijen. Jack Jersey, André Moss en anderen kwamen er goed van af bij de omroep”.
Tientallen jaren was Bert van Rheenen, Chiel Montagne, het gezicht van de Tros.
Dutch Music Center in Baarn
Tilly en Bert van Rheenen
Bert van Rheenen zat nooit stil. Altijd ging hij door met nieuwe ideeën. Begin jaren zeventig stond de studio van BASF te koop. Die was opgezet in samenwerking met technicus André van de Water. André maakte in de jaren zestig opnamen voor Iramac. Dat gebeurde meestal in Soest, in de Juliana-kerk (Credo). De grote karnavalshit van Toon Hermans, ‘Mien waar is mijn feestneus’, werd bijvoorbeeld in die kerk op band gezet. Maar ook ‘Big Boss Man’ van Shirley Zwerus. In 1969 hield Iramac op te bestaan. Van de Water ging samenwerken met de nieuwe platenmaatschappij BASF. In Nederland was het Duitse concern succesvol met de countrygroep Tumbleweeds (uit Waalwijk). ‘Somewhere Between’, met zang van Ine Masseurs, bereikte in 1975 de tweede plaats in de top 40.
Na enige tijd verloor BASF zijn interesse in de muziekindustrie. Bovendien kwam André van de Water te overlijden.
Dick Swaneveld, als technicus werkzaam in de studio, tipte Bert van Rheenen. “Ik besloot de studio, gevestigd in Baarn (Goeman Borgesiuslaan) over te nemen. Er werden nogal wat eisen gesteld. Zo moest ik bijvoorbeeld doorgaan met de accountant, die ook de zaken van BASF behartigde. In het begin waren er nogal wat moeilijkheden. De studio stond altijd leeg. Wie wilde boeken kreeg te horen dat die volgeboekt was. Dat was goed voor het imago hoorde ik van het toenmalige personeel. Onzin natuurlijk. Er moest gewerkt worden, geld verdiend worden.
Het personeel vertrouwde me, geloof ik, niet helemaal. Iemand had zelfs afluisterapparatuur in de directiekamer ingebouwd. Voor mij was het duidelijk. Ik veranderde de naam in Dutch Music Center (DMC). Er was ruimte voor een echte pop-studio, vond ik. Een studio met 24 sporen-techniek. Ik wist dat John Sonneveld een uitstekende rock- en pop-technicus was. Die trok ik aan.
Tilly en ik stelden het tarief vast op 240 gulden per uur, soms iets minder, of een dagprijs van ongeveer tweeduizend gulden. Met Paul Natte maakten we een speciale deal. Die gebruikte de studio voor het opnemen van programma’s die in de toestellen van de KLM te beluisteren waren”.
De DMC-studio werd in korte tijd een begrip in de muziekbusiness. In Nederland en ook daarbuiten. Bert en Tilly voelden zich vereerd dat niemand minder dan de Britse vocaliste Cleo Laine er met haar producer kwam opnemen. Rudy Bennett, zanger van de Motions en Galaxy Lin, voelde zich er snel thuis toen hij als producer van onder meer Daniel Sahuleka aan de slag ging. Sahuleka, geboren op Java en woonachtig in Winterswijk, had een bijzondere stem. In Nederland scoorde hij vooral met de singles ‘We’ll go out tonight’ en ‘Wake Up’.
Zoals gezegd was het aantrekken van Sonneveld als technicus voor DMC een gouden greep. Op de site van het Nationaal Pop Instituut kon je in 2008 lezen: “John Sonneveld werd op 6 juli 1946 geboren in Rotterdam. Hij studeerde vijf jaar cello aan de muziekschool en volgde een technische opleiding aan de UTO. Daarnaast deed hij ook een zelfstudie radiotechniek. John speelde als basgitarist in rock/soul bands als Rocking Jesters, Tie-Pies en Soul Serenade. Uiteindelijk koos hij voor het vak van opnametechnicus. In 1968 ging hij als sound engineer werken in de privé-studio van Tony Dirne (Breda). In 1969 werd hij aangenomen bij Sound Push in Blaricum. Hier leerde hij het vak in de praktijk van mensen als Jan Audier en Dick Bakker. De eerste succesvolle popopnames die John deed waren acts als Tee Set, Bolland & Bolland, Dizzy Man’s Band, George Baker Selection, After Tea en Sandy Coast. In 1975 werd John door Bert van Rheenen, eigenaar van DMC in Baarn, gevraagd om deze studio weer op de rails te zetten. Na een verbouwing van een half jaar was de studio klaar en al snel volgeboekt. Een van de eerste bands die John in de DMC-studio produceerde was Livin’ Blues”.
Pim Koopman, prominent lid van de groep Kayak, was een van de beste klanten van DMC. Aan het eind van de jaren zeventig brak de toetsenman, drummer, gitarist en wat al niet meer door met ‘Going Back to China’ van zijn eigen ‘hobbyband’ Diesel. In de jaren tachtig was Pim een van de meest succesvolle en meest gevraagde producers in de Nederlandse pop-scene. Als het aan hem lag maakte hij al zijn opnamen met John Sonneveld, en dus in het Dutch Music Center: Alides Hidding (later Time Bandits), Maywood, Nick Hall, Long Tall Ernie en de Shakers, Sandy Coast (‘Eyes of Jenny’), Herman van Veen (‘De bom valt nooit’), Flavium enzovoort. Vanwege de volle bezetting van de studio was DMC verplicht om andere technici aan te trekken. Toetsenman en zanger Okkie Huysdens, voormalig lid van Himalaya, Rocking Jesters en de Rainbow Train, was al snel van de partij. De technici waren van oorsprong dus pop-muzikanten. Ook John Tilly en John Smit zaten achter de knoppen in Baarn. “We hadden elf man personeel, inclusief ons zelf”, aldus Bert.
Bij het ophalen van herinneringen aan hun ervaringen in de studio toverden Tilly en Bert na enig nadenken de ene naam na de andere te voorschijn. Normaal, Solution, Vitesse, Frank Boeijen, de broertjes Bolland, de Kelly Family, de Golden Earring met een Amerikaanse producer. Allemaal kwamen ze bij Tilly en Bert van Rheenen over de vloer.
“Ik zat meestal op kantoor”, vertelde Tilly. “Maar het was zeker geen routineuze baan. Elke dag kwamen er artiesten. Die waren bezeten van de muziek waar ze op dat moment mee bezig waren. Allemaal hadden ze de overtuiging: met wat we nu doen gaan we de wereld veroveren. Dat gaf een heel bijzondere sfeer. Wat je in de rockwereld kon verwachten gebeurde hier in Baarn. Zoiets maak je maar zelden mee”.
De DMC-studio was zo goed volgeboekt dat Bert van Rheenen voor zijn eigen produkties meestal niet in eigen huis kon opnemen. Er was dan gewoon geen ruimte. In zekere zin werd de studio gaandeweg het centrum van alle zakelijke activiteiten van Tilly en Bert. De inkomsten uit andere werkzaamheden van Bert, als presentator en producer, waren van secundair belang. Voor een groot gedeelte werden ze gebruikt om de studio up to date te houden. Steeds opnieuw investeerden ze in de nieuwste (digitale) technieken. Die ontwikkeling ging aan het eind van de jaren tachtig zo snel en werd zo kostbaar dat het niet meer vol te houden was. De investeringen waren niet meer rendabel te maken. Al het geld dat in de studio gestoken was ging verloren. DMC hield in 1990 op te bestaan.
***
Bert van Rheenen, mede-oprichter van Holland-FM, op de bres voor het Nederlandstalige lied
De laatste jaren was Bert van Rheenen vooral actief in de media en als presentator. Hij werkte voor diverse radio stations en was gast in tal van televisieprogramma’s. Na ‘Op Volle Toeren’ heeft volkse Nederlandstalige muziek op televisie en bij de publieke omroep nooit meer de aandacht gekregen als voorheen. De ‘gewone mensen’ komen er minder dan ooit aan hun trekken. Heeft Bert nog plannen in die richting? “We houden alle opties open” of woorden van die strekking kreeg ik als antwoord van Tilly.
Bert van Rheenen bleek nog steeds een actieve lezer. De laatste tijd vooral biografieën. Na een boek over Wim Sonneveld had hij het levensverhaal van Toon Hermans gelezen. Zijn laatste aanwinst: de autobiografie ‘Life’ van Keith Richards, de gitarist van de Rolling Stones.
Harry Knipschild
28 september 2011
Clips
* Alexander Curly, I'll never drink again, 1972
* Jaap Dekker, Wij zijn twee eenzame cowboys, 1979
* Daniel Sahuleka, Wake Up, 1981
* Jaap Dekker, Wij zijn twee eenzame cowboys, 1979
* Daniel Sahuleka, Wake Up, 1981
4 juni 2012
Alexander Curly is overleden
12 juni 2013
Hans Oosterhof is overleden
12 juni 2013
Hans Oosterhof is overleden
Literatuur
N. Stöpler, 'Chiel Montagne, toneelspeler wordt dj', Humo, 1965
D.J. Offringa, 'Radio Luxemburg is nog enorm populair', Kink, 12 oktober 1966
7 november 2011
Dick Swaneveld, samen met Tom Poederbach het duo Tom & Dick (‘Bloody Mary’, 1969) stuurde mij recentelijk aanvullende informatie.
“De studio van André van de Water is begonnen in een zijvleugel van de Julianakerk in Soest. Toen het kerkbestuur de ruimte ineens zelf weer nodig had en André niet zo snel een nieuw onderkomen kon vinden heeft hij een tijdje gebruik mogen maken van de MC studio in Nederhorst den Berg (Dick van der Meer en Gerard Christenhuis).
Ik heb André leren kennen in 1967 doordat ik voor de VARA-TV in Soest enkele muziekstukken opnam. De single ‘Bloody Mary’ hebben we bij André in de MC-studio opgenomen.
Later kon hij een deel van de garage huren van de firma Onkels, een verhuisbedrijf in Baarn (Goeman Borgesiuslaan). Daar heeft hij zijn studio ingericht. In 1971 kwam ik bij André in dienst. In die zelfde tijd was platenmaatschappij BASF Nederland op zoek naar een vaste stek om materiaal op te gaan nemen.
André kreeg het voor elkaar dat BASF de exploitatie van de studio ging doen en alvast een fors niet terugvorderbaar voorschot betaalde. Van dat geld werd extra ruimte verbouwd, een grote controlekamer gebouwd met zowel de eerste Engelse Cadac mengtafel als de eerste Ampex MM1000 8 sporen recorder in Nederland. BASF had, zeker op het laatst, de gewoonte studio-tijd te boeken en op het allerlaatste moment weer af te zeggen. Tot die tijd moest dan ‘nee’ verkocht worden. Door gezondheidsproblemen van André deden Jan Rorive en ik op een bepaald moment samen de techniek. Na het overlijden van Van de Water (29 januari 1974) en nadat BASF ophield met het maken van platen (1975) heb ik met Bert van Rheenen contact opgenomen omdat de erven Van de Water geen mogelijkheden zagen de studio voort te zetten en ik wist dat Bert al langer met het plan rond liep om een studio te beginnen. Dat resulteerde al vrij snel in de overname”.
- Raadplegingen: 30763