60 - De Searchers en Jelle Quak
De eerste popidolen kwamen uit Amerika. Het waren bijna allemaal blanke mannelijke solo-artiesten: Bill Haley, Elvis Presley, Buddy Holly, Ricky Nelson, Bobby Rydell, Frankie Avalon, Johnny Tillotson, Freddy Cannon, Brian Hyland, Del Shannon, Don en Phil Everly. Alleen Cliff Richard woonde in Engeland.
In het begin van de jaren zestig vond er een ware revolutie plaats. Ineens waren het groepen die de toon aangaven en ze kwamen uit Engeland. De Beatles en de Rolling Stones werden de topgroepen. Maar die stonden niet alleen. Wat te denken van de Animals, Hollies, Kinks, Who, Fourmost, Pretty Things, Zombies, Tremeloes, Dave Clark Five, Spencer Davis Group, Bluesbreakers, Herman’s Hermits en ga zo maar door.
De eerste hits
De Searchers waren evenals de Beatles afkomstig uit de Engelse havenstad Liverpool. De groep, vernoemd naar een film met John Wayne in de hoofdrol, bestond eind jaren vijftig al. Gitarist John McNally was er vanaf het eerste uur bij. In 1960 sloten Mike Pender, Tony Jackson en drummer Chris Curtis zich aan.
Brian Epstein was manager van de Beatles. Zijn bedrijf, Nems Enterprises, regelde tevens de zaken van tal van andere artiesten uit Liverpool. De plaatselijke groepen wilden niets liever dan in het kielzog van John, Paul, George en Ringo aan de weg timmeren.
Epstein had wel interesse in de Searchers. Hij zou komen kijken als ze in de Cavern optraden. De jongens waren bij die gelegenheid zo zenuwachtig dat ze zich in een pub aan de overkant van de straat moed indronken. Toen ze eindelijk in Liverpool op de bühne stonden waren ze niet meer helemaal nuchter. De belangstelling van de manager van de Beatles was tot nul gereduceerd.
De Searchers lieten het er niet bij zitten. Ze namen een bandje met acht nummers op en stuurden het naar platenmaatschappij Pye Records in Londen. Pye had eerder de Beatles afgewezen. De platenmaatschappij wilde alsnog een graantje van de Liverpool-beatrage meepikken. Tony Hatch, die de Bobby Rydell-hit ‘Forget Him’ geschreven had en betrokken was bij de platen van Petula Clark, gaf de groep uit Liverpool bij Pye een kans. De Searchers waren geboekt om een maand lang iedere avond in de Star Club van Hamburg op te treden.
Op weg van Liverpool naar Duitsland namen ze in Londen twee nummers op. Hatch, die vooral belangstelling had voor easy listening repertoire, zette samen met technicus Ray Prickett twee nummers op de band. De a-kant van de eerste Searchers-single was ‘Sweets for my Sweet’, een hit van de Amerikaanse Drifters in 1961. Dat nummer stond op de tape die de groep naar Pye Records had opgestuurd.
Jim Irvin schreef in 1998 ‘The Story of Pye Records’. In een interview met John McNally hoorde de auteur: “Aanvankelijk deed ‘Sweets for my Sweet’ helemaal niets. Maar toen zei John Lennon toevallig: ‘De beste single uit Liverpool van dit moment is die van de Searchers’. De producers van het tv-programma ‘Thank Your Lucky Stars’ waren juist een Merseybeat-programma aan het maken. Plotseling stonden we in alle kranten. Het programma begon met ons liedje. Twee weken later [juli 1963] stonden we op nummer één in de Engelse hitparade”.
Volgens producer Tony Hatch was het niet gemakkelijk een nieuw hitnummer te vinden. Hatch schreef zelf ‘Sugar and Spice’. “Hij kwam de studio binnen met het verhaal dat hij in een pub ene Fred Nightingale had ontmoet. Die zou hem het liedje hebben laten horen. Tony speelde het voor en wij dachten: Ja, dat is een echte opvolger van ‘Sweets’. Dat moeten we doen. Pas enkele jaren later ontdekten we dat hij het zelf geschreven had”, aldus McNally. ‘Sugar and Spice’ bereikte de tweede plaats van de Engelse hitlijsten.
De Searchers in 1963
Succes en problemen
In de eerste helft van de jaren zestig draaide alles nog om single-hits. Zelfs Louis Benjamin, de directeur van Pye, bemoeide zich ermee. Omdat ‘Sweets for my Sweet’ een nummer één had opgeleverd vond hij dat de Searchers ‘I count the tears’, een ander succes van de Drifters (uit 1960), maar moesten opnemen. De groep uit Liverpool had evenwel nieuwe ideeën. In Hamburg hadden ze ‘Needles and Pins’ gehoord. Dat was geschreven door Sonny Bono en Jack Nitzsche. De Britse groep Cliff Bennett and the Rebel Rousers had het liedje al in z’n repertoire opgenomen. ‘Needles and Pins’ werd de tweede nummer één voor de Searchers. De formatie hoorde nu tot de absolute top in Engeland. Dat zou nog heel lang zo kunnen blijven, dacht iedereen.
Bij groepen had je andere problemen dan bij solisten. Een aantal jongelui moest dag in dag uit met elkaar omgaan. Ze gingen op zoek naar repertoire. Dat studeerden ze samen in. Wie moest de solopartij voor z’n rekening nemen? Klikte het wel als ze weken of zelfs maanden achter elkaar op pad waren? Bij de Searchers was dat blijkbaar niet het geval. Volgens Jim Irvin ging het fout bij de plaatopname van ‘Needles and Pins’. Tony Hatch vond dat de stem van Tony Jackson niet goed paste bij het arrangement dat hij voor ogen had. Hatch stelde voor dat gitarist Mike Pender, die ook als zanger op de bühne actief was, eens op de voorgrond zou treden. Dat was tegen het zere been van Jackson. Die voelde zich gepasseerd.
Er was meer aan de hand, schreef Irvin. Drummer Chris Curtis, een homoseksueel, was vanuit Liverpool naar Londen verhuisd en schoof zichzelf naar voren als de woordvoerder van de band. En nu was hij, Tony, de oudste Searcher, als zanger in een bijrol terecht gekomen. Jackson liep weg tijdens de opname van ‘Needles and Pins’. Zijn plaats werd een half jaar later ingenomen door Frank Allen.
In het blad Hitwezen merkte Willem van Kooten op dat de groep steeds met goede nummers kwam. “Toch blijft het jammer dat Tony Jackson weg is. De Searchers zijn om een of andere duistere reden de Searchers niet meer”.
Voorlopig was er weinig reden tot klagen. ‘Don’t throw your love away’ haalde opnieuw de bovenste plaats. Gedurende enkele jaren bleven de hits komen. ‘When you walk in the room’, ‘Goodbye my love’, ‘He’s got no love’ en ‘Take me for what I’m worth’ scoorden goed in Engeland. ‘Love potion number nine’ (oorspronkelijk van de Clovers, 1959) was een succes in Amerika.
Nederland
Ook in Nederland beschikten de Searchers over een grote aanhang. Dat bleek bijvoorbeeld in september 1965. Een optreden in Grubbenvorst bij Venlo riep taferelen op die een beetje deden denken aan wat zich in augustus 1964 bij de Rolling Stones in Scheveningen afgespeeld had. “Ongeveer vijfduizend tieners, tweeduizend meer dan het aantal verkochte plaatsen, hebben de veilinghal bestormd, waar een tiener-topperavond werd georganiseerd, met als hoogtepunt een optreden van de Searchers. De menigte slaagde erin een zware houten toegangsdeur te ontzetten, waarna men door een tien meter brede opening naar binnen stroomde.
De grote toeloop had tot gevolg dat velen zich met een staanplaats tevreden moesten stellen, zodat men op de zitplaatsen het podium niet meer kon zien. Dit werd door de tieners verholpen door stoelen op tafels te zetten, waar bovenop men plaatsnam. Ondanks de chaotische intocht beperkte het lichamelijk letsel zich tot een gebroken arm, enkele kneusbeschadigingen en een uit de kom geschoten knie. Wel gingen talrijke schoenen in het gedrang verloren zodat sommigen zich verder op kousevoeten hebben moeten redden.
De avond had een onvoorzien lange duur, want The Searchers, die eerder in Amsterdam en Leeuwarden waren opgetreden, arriveerden ruim een uur te laat. Nadat men de toestand had opgenomen, bleek een veertigtal stoelen te zijn vernield en enige deuren ontzet”, was op 20 september in het Leidsch Dagblad te lezen.
Maar liefst twaalf keer stonden de Searchers op de Nederlandse hitlijsten genoteerd. Soms ook met nummers die het in Engeland niet deden. “Bumble Bee’, bijvoorbeeld, een nummer van R&B zangeres LaVern Baker, dat in de States succesvol was.
In 1966 kreeg ik persoonlijk met de platencarrière van de groep uit Liverpool te maken. In dat jaar werkte ik bij platenmaatschappij Negram-Delta op Zijlweg 286 in Haarlem. De producers van Pye Records lagen op de loer als er een nieuw album van de Beatles of de Stones op de markt kwam. Ze maakten dan meteen covers van de beste tracks. Negram-Delta deed mee. Zo kwamen de Overlanders in de top 40 met hun versie van ‘Michelle’. In april verscheen het album ‘Aftermath’ van de Rolling Stones. Bij Pye namen ze ‘Lady Jane’ op met David Garrick.
De Searchers werden aan het werk gezet om ‘Take it or leave it’ op de plaat te zetten. De single verscheen meteen na de release van het Stones-album. Persoonlijk vond ik dat de Searchers een perfecte versie van ‘Take it or leave it’ gemaakt hadden. Negram gaf mij de vrije hand om de promotie van de plaat alle aandacht te geven. Het resultaat overtrof alle verwachtingen. In de thuismarkt Engeland scoorde het nummer nauwelijks. In Nederland werd ‘Take it or leave it’ echter de grootste hit voor de Searchers. De single stond vijftien weken in de top 40 en bereikte de vijfde plaats.
De Searchers werden aan het werk gezet om ‘Take it or leave it’ op de plaat te zetten. De single verscheen meteen na de release van het Stones-album. Persoonlijk vond ik dat de Searchers een perfecte versie van ‘Take it or leave it’ gemaakt hadden. Negram gaf mij de vrije hand om de promotie van de plaat alle aandacht te geven. Het resultaat overtrof alle verwachtingen. In de thuismarkt Engeland scoorde het nummer nauwelijks. In Nederland werd ‘Take it or leave it’ echter de grootste hit voor de Searchers. De single stond vijftien weken in de top 40 en bereikte de vijfde plaats.
Een nieuwe wisseling deed geen goed aan het voortbestaan van de Searchers. Halverwege 1966 verdween Chris Curtis. Met ‘Western Union’ maakte de groep in 1967 zijn laatste hitje. Ook platenmaatschappij Pye Records ging ter ziele. In 1975 werd het repertoire van de Searchers gedumpt. “Philips stopte twee platen in één hoes met alle hits van de Searchers. De prijs bedroeg slechts zeven gulden. Ik schafte de ‘Pye Files’ meteen aan. Het was een koopje”. Dat waren de woorden van Jelle Quak toen hij op 19 januari 2011 zijn verhaal bij me thuis vertelde.
Jelle Quak
Jelle Quak werd op 5 januari 1953 in Delft geboren. Hij was het derde van zes kinderen. Zijn vader was hoofduitvoerder in de bouwwereld. Zijn ouders en ook zijn oudere broer en zus hadden geen belangstelling voor popmuziek. Jelle wel. Als hij de kans kreeg luisterde hij altijd naar radio Veronica. Zijn school was om half drie afgelopen en dan ging hij snel naar huis om nog tot vier uur op 192 meter te luisteren. In die tijd waren de successen van de Searchers al bijna over.
Vooral Nederlandse beatgroepen zag hij zitten. “Die waren dichtbij”. De Tee Set kwam zelfs uit Delft, besefte hij. In het begin kocht hij voornamelijk Nederlandse pop-singles: ‘That Day’ van de Golden Earrings en ‘Sure he’s a cat’ van de Cats. Bij Vroom & Dreesmann was voor ƒ5,90 een elpee te koop op het Discofoon-label met allemaal Nederlandse groepen – de Golden Earrings, Cats, Shoes, Tee Set en de Ro-d-ys. Die schafte hij aan. Andere albums in zijn collectie waren uitgegeven door het maandblad Teenbeat. “Die kostten slechts ƒ7,50. Op het album van de Motions werden Rudy Bennett, Henk Smitskamp en Sieb Warner, maar niet Robbie van Leeuwen, door Joost den Draayer geïnterviewd. Dat was een leuk extraatje”.
In oktober 1966 verhuisde het gezin naar Halfweg omdat aannemersbedrijf De Ruiter er gevestigd was. Jelle zat intussen op de Mulo. Een van zijn favoriete programma’s was de show van Lex Harding, tussen zeven en acht ’s avonds, met halverwege het popjournaal. Met geld dat hij voor zijn verjaardag gekregen had kocht hij het album ‘Winter Harvest’ van de Golden Earrings. “De eerste zangers van de Earrings en de Cats, Frans Krassenburg en Cees Veerman, vond ik veel beter dan hun opvolgers”, vertelde hij. “Sieb Warner was een fantastische drummer. Ik snap nog steeds niet waarom die uit de Golden Earring moest verdwijnen”.
Elke zomer ging de familie op vakantie in het Zeeuwse Renesse. Daar trad iedere avond een Nederlandse popgroep op. Jelle ging kijken als hij de kans kreeg. Hij zag er de Shoes, de Sandy Coast (‘heel goed’), de Motions na het vertrek van Robbie van Leeuwen. “Ze speelden een lange versie van ‘Summertime’ en ‘Nightmare’ van Arthur Brown”.
Later genoot hij er van Supersister, Livin’ Blues, de Earring (met Sieb Warner in ‘Eight Miles High’) en de Sandy Coast met zangeres Marjan Nobel. “Een groot talent. Ze zong net als Janis Joplin”. Shocking Blue trad in de zomer van 1969 in Renesse op. “Mariska Veres was er al bij en ze hadden ‘Venus’ op de plaat gezet. Shocking Blue had maar een beperkt repertoire. Een paar nummers van Jefferson Airplane en wat hitjes. Op één avond speelden ze drie keer dezelfde liedjes”.
Na het beëindigen van de Mulo had Quak geen idee wat hij zou gaan doen in het leven. “Ik wist niet wat ik wilde. Bij ons op school was er geen enkele voorlichting over beroepskeuze na het behalen van je diploma”. Van een vriend hoorde hij dat het wel handig was om bij de Amro-bank te gaan werken. “Als je in dienst moet krijg je nog vier maanden salaris mee en bovendien mag je later terugkomen”, hoorde hij. Jelle solliciteerde en ging zich bij de Amro bemoeien met verzekeringen op het terrein van transport en alles wat eromheen zat. Tijdens zijn diensttijd (1972-1974) volgde hij een studie om later gequalificeerd werkzaam te kunnen zijn in assurantiën. Allerlei Nederlandse groepen traden voor de militairen op, zoals de Rob Hoeke R&B Groep, de Buffoons en Earth & Fire met zangeres Jerney Kaagman.
Terug in het gewone leven bleef hij werken bij de de Amro-bank. Dat had consequenties want het bedrijf besloot de verzekeringspoot in 1975 te verhuizen van Amsterdam naar Zwolle. Heel wat medewerkers hadden geen zin om ver van de hoofdstad te gaan wonen. Omdat Jelle er minder problemen mee had kon hij zich zonder al te veel moeite in de organisatie opwerken.
Muziek bleef een belangrijke rol in zijn leven spelen. In die tijd kocht hij niet alleen het goedkope dubbelalbum van de Searchers maar ook platen van Roxy Music, Bryan Ferry solo, de Moody Blues, de Kinks (‘Celluloid Heroes’), de Collectors, de Nederlandse groep Water (met Ron Westerbeek, ex-Sandy Coast) en Supertramp. In Halfweg, waar zijn ouders woonden, leerde hij zijn vrouw Yvonne kennen.
In 1985 besloten Jelle en Yvonne naar het westen van Nederland terug te keren. Ze vestigden zich eerst in Maarssenbroek, later in Maarssen. Jelle bleef in de verzekeringen, als employé van een assurantiekantoor, als partner en tenslotte als eigenaar van Octant Verzekeringen in Amsterdam.
Yvonne en Jelle Quak in Londen (2010)
Het grootste deel van zijn platencollectie ging verloren als gevolg van waterschade. Het was sowieso de tijd dat heel wat mensen hun oude platen gingen vervangen door compact-disks. Jelle verdiepte zich nu in de ingewikkelde materie van al die Engelse groepen. Zo ontdekte hij dat de Zombies, Colin Blunstone en Argent met elkaar te maken hadden. De aankoop van het ene album leidde vanzelf tot een nieuw album. De Britse popmuziek met al z’n groepen en bandleden, die dan weer hier dan weer daar speelden, werd een van z’n hobbies.
Het vervolg van de Searchers
De Searchers bestonden nog steeds. Sterker nog, er waren inmiddels twee groepen die beide onder de naam Searchers optreden in het oldies-circuit. Gitarist Mike Pender (eigenlijk: Prendergast), de zanger van ‘Needles and Pins’, brak in 1986 met zijn oude vriend John McNally en begon onder de naam Mike Pender’s Searchers een nieuwe band. De harde kern van de ‘echte’ Searchers bestond nu uit gitarist John McNally, bassist Frank Allen en zanger Spencer James.
Met de twee andere voormalige Searchers liep het minder goed af. Na zijn vertrek begon Tony Jackson, de zanger van ‘Sweets for my Sweet’ en ‘Sugar and Spice’, een nieuwe groep, de Vibrations. Veel succes had hij niet. Jackson werd derhalve vertegenwoordiger in meubelen, manager van een golfclub en van een nachtclub. In 1996 werd hij tot anderhalf jaar cel veroordeeld nadat hij een vrouw met een (nep)pistool bedreigd had. Als gevolg van arthritis kon hij de laatste jaren van zijn leven niet meer gitaar spelen. Wegens overmatig drankgebruik had hij problemen met zijn lever en hart. Bovendien was hij suikerpatiënt. In 2003 overleed hij op 65-jarige leeftijd.
Ex-Searcher Chris Curtis (eigenlijk: Crummey) produceerde platen van Alma Cogan en Paul & Barry Ryan. Mede als gevolg van drugs kwam hij in de problemen. Curtis zette nog een nieuwe groep op, samen met Jon Lord en Ritchie Blackmore. Zijn idee voor een single, het liedje ‘Hush’, geschreven door Joe South, werd de eerste hit van de groep Deep Purple. Maar omdat hij onhandelbaar was had hij de band inmiddels al moeten verlaten. In 1969 werd Curtis ambtenaar bij de belastingdienst. Dat hield hij niet langer dan negentien jaar vol. “Op het laatst gooide hij hele dossiers het raam uit”, wist Jelle Quak. In 1988 werd Chris met vervroegd pensioen gestuurd. De componist van de Searchers-hit ‘He’s got no love’ zong af en toe nog wel eens een paar liedjes in een pub in Liverpool. Bijna niemand in de kroeg wist meer dat hij ooit een popidool geweest was. In 2005 overleed Chris Curtis op 63-jarige leeftijd.
Op de website van de Searchers schreef Frank Allen: “Over the years he [Chris] had blown hot and cold over his connection with the past. For a long time he would not talk about it and refused interviews. But lately he had taken to phoning John [McNally] and Mary to talk about anything and everything from his current life to plans for a musical future, whether it be his or ours. The only thing that marred these areas of renewed contact was that once Chris had decided you were a ‘phone friend’ you could expect a call at any time of the day or night. Four or five times a day was not unusual and a telephone ringing at two in the morning was unfortunately quite typical. Being woken from a deep sleep was not always a welcome intrusion. It was hard to be annoyed with Chris, who was one of the kindest people you could wish to have known, but it did tend to strain relations a tad which was such a shame. Chris [Curtis] was the kind of guy who, if he thought he had upset you in any way, would brood upon it afterwards and more often than not a present would be delivered as an apology and a peace offering”.
Frank Allen
Jelle en de Searchers
De Searchers werden onder leiding van John McNally een succesvolle act in het oldies-circuit. Samen met andere oude groepen konden ze tegen een behoorlijke gage zo ongeveer elke dag met succes optreden. Vooral in zogenaamde ‘holiday camps’ (Butlins, Pontin’s) werden ze veel gevraagde artiesten. Een aantal jaren geleden schreef Bert Bossink me: “De Searchers hebben een hoge levensstandaard. Ieder jaar een nieuwe Jaguar, dure villa’s. Stoppen is onmogelijk, er moet veel geld binnen blijven komen. Ze worden ziek als ze niet meer op het podium kunnen staan. Dat soort mannen zal wel in het harnas sterven op het toneel. Dat willen ze dan ook”.
Begin 2005 gingen Yvonne en Jelle Quak voor het eerst naar een oldies-concert van de Searchers. Via de webmaster van de officiële website hadden ze twee kaartjes gekocht. Het geld (£40) had Jelle per aangetekend schrijven opgestuurd naar Engeland om zeker te zijn van een goede zitplaats. Het optreden vond plaats in Guildford ten zuidwesten van Londen. Met het vliegtuig vlogen ze naar de hoofdstad en vandaar met de trein naar de stad waar het concert die avond zou plaatsvinden. Bij aankomst ontdekten ze dat de Searchers niet in het centrum van de stad optraden. Daarom lieten ze zich per taxi vervoeren. De chauffeur was verbaasd toen hij hoorde waar ze heen wilden. “Weten jullie wel dat ik je bij een zigeunerkamp (agi-club) ga afzetten. Hier heb je mijn telefoonnummer. Dan haal ik jullie meteen op als het niet pluis is”, hoorden ze.
Yvonne en Jelle kwamen in de kantine van een vervallen fabrieksgebouw terecht. Er waren niet meer dan 32 toeschouwers. Toch was het een fantastische avond. De Searchers zongen al hun oude hits en speciaal ‘Bumble Bee’ vanwege de bezoekers uit ‘Holland’. John McNally en de anderen hadden voor iedereen een praatje. Zo wisten ze, ontdekte Jelle, hun fans aan zich te binden. Handtekeningen zetten, met de fans op de foto, het was geen enkel probleem. De volgende avond zou de groep op dezelfde plek optreden. “Waarom komen jullie morgen niet terug? Dan mag je zonder betalen binnen komen”, werd hun verteld.
Helaas moesten ze terug naar Maarssen. Maar ze beloofden vaker naar een concert te gaan. En dat deden ze ook. Dan kombineerden ze een bezoek aan een Engelse stad als Oxford met een oldies-concert. Yvonne en Jelle merkten dat wat zij deden niet ongewoon was. Heel wat aanhangers van de Searchers konden maar niet genoeg krijgen van de muziek van hun idolen. Ze reisden soms mee van de ene stad naar de andere. Sommigen hadden de groep al aanzienlijk vaker dan 200 keer zien optreden!
Zelfs rijpte het idee bij Jelle zelf een concert van de Searchers in Nederland te organiseren. De Searchers traden continu op, in heel Engeland, in Duitsland, in Antwerpen. Maar niet in Nederland. Jelle schakelde Jos Boekhout van het bureau Golden Music Events (Zoetermeer) in. Een geschikte lokatie was het Jacobi Theater in Utrecht. Daar konden 400 man in. Via platenwinkel Da Capo in Utrecht en Bert Bossink in Boxtel boorde hij een netwerk van liefhebbers aan.
Eerst organiseerde hij een avond met Jet Harris, de voormalige leider van de Shadows, de begeleidingsgroep van Cliff Richard. Die was niet duur. Tegen betaling van zijn reiskosten en een ‘fooi’ was hij al bereid te komen. Op zaterdag 20 oktober 2007 speelde Jet Harris zijn oude Shadows-hits en natuurlijk ‘Diamonds’ voor een goed gevulde zaal.
Een jaar later arriveerden Frank Allen, drummer Eddie Roth, Spencer James en John McNally eindelijk weer eens in Nederland. Speciaal voor Jelle Quak hadden ze de prijs laag kunnen houden. De groep was immers op doorreis. De avond tevoren, donderdag 16 oktober 2008, speelden ze nog in Manchester. De volgende dag zaten de Searchers uren in de auto om vervolgens naar Nederland te vliegen. Op Schiphol werden ze opgehaald en naar Utrecht gereden. Op 18 oktober bracht Jelle Quak de band uit Liverpool met een busje voor een optreden naar Hamburg. Op 19 oktober was er weer een concert in Engeland.
Het concert van de Searchers op vrijdag 17 oktober 2008 was helemaal uitverkocht. Sterker nog: er waren aanzienlijk meer dan 400 fans in de zaal. Ze kwamen overal vandaan, uit Engeland, uit België en natuurlijk uit heel Nederland. Het meeste succes hadden de Britten met een nummer dat eigenlijk niet in hun repertoire was opgenomen: ‘Take it or leave it’. Ze speelden het bijna nooit omdat het in Engeland nauwelijks bekend was. Maar in Nederland hadden ze er hun grootste hit mee gehad in 1966. In 2008 konden ze zich dat niet meer voorstellen. Quak had nog dertig euro winst gemaakt.
Zoals gezegd, Jelle ging de volgende dag met ze mee naar Hamburg. In het busje vol artiesten was het stil, constateerde hij. Geen wonder, de groep deed weinig anders dan optreden en reizen. En dat ging maar door, gaat maar door. “Kijk eens op de website”, vertelde Jelle Quak. “Ze treden vrijwel elke dag op met hun oude hits”.
Ik heb het gedaan. Jelle heeft gelijk. Van 26 januari tot en met 27 februari treden ze nagenoeg continu ergens in Australië op. Bij terugkomst in Engeland gaan ze meteen op toernee door Groot-Britannië. Tussendoor geven ze in mei concerten in Denemarken. Vanaf 18 juni hebben ze twee weken vakantie. En dan gaan de oude vedettes alweer op pad.
Harry Knipschild
22 januari 2011
Jet Harris is op 18 maart 2011 overleden
Yvonne Quak is op 1 juli 2015 overleden
Jet Harris is op 18 maart 2011 overleden
Yvonne Quak is op 1 juli 2015 overleden
Literatuur
Alan Smith, 'The Searchers paid £40 to make LP', New Musical Express, 12 juli 1963
'The Searchers voor niets nog niet', Wereldkroniek, 16 mei 1964
Richard Green, 'Searching a Searcher. Tony Jackson', New Musical Express, 17 juli 1964
Richard Green, 'Searching a Searcher. John McNally', New Musical Express, 24 juli 1964
Richard Green, 'Searching a Searcher. Chris Curtis - the joker', New Musical Express, 31 juli 1964
'Jackson leaving Searchers after Sunday Concert', New Musical Express, 31 juli 1964
Joost de Draayer, 'Zijn Searchers blijvers?', Teenbeat, augustus 1965
'Searchers in Grubbenvorst. Schade op beatavond viel nogal mee', Leidsch Dagblad, 20 september 1965
Jim Irvin, 'The Story of Pye Records', Sequel Records, 1998
- Raadplegingen: 24018