111 - Fats Domino voor het eerst op toernee (1950)
In het begin van de jaren zestig was Fats Domino een van de populairste artiesten in Nederland. Hij maakte top 10-hits met 45 toeren-singles als ‘Be my guest’, ‘My girl Josephine’, ‘Jambalaya’, ‘There goes my heart again’ en ‘Red sails in the sunset’. Wat platen betreft was Fats in Nederland in die tijd populairder dan in Amerika zelf. ‘Red sails in the sunset’ (Artone) bijvoorbeeld haalde hier in 1963 de zesde plaats, maar kwam in de VS niet verder dan positie 35.
Over zijn verleden was in die tijd nauwelijks iets bekend. Ondanks dat beschikte de artiest uit New Orleans letterlijk over een onvoorstelbare hoeveelheid gouden platen. Maar liefst 22 singles en drie elpees hadden in Amerika de gouden status gehaald, terecht of niet. Ze waren allemaal op het Imperial label uitgebracht.
Veel van de ‘gouden’ liedjes waren in Nederland en de rest van Europa volstrekt onbekend. Dat de verkoop in 1949 begon met ‘The Fat Man’ kon je in tal van biografieën lezen. En ‘Blueberry Hill’ was al een evergreen. Maar wat te denken van bijvoorbeeld ‘I lived my life’ (1953) of ‘Thinking of you’ (1955)? Obscure million sellers.
Het duurde tot 2006 voor de eerste goed gedocumenteerde biografie van Fats Domino gepubliceerd werd onder de titel ‘Blue Monday. Fats Domino and the lost dawn of rock ‘n’ roll’. Rick Coleman schreef het boek. Hij was in Port-au-Prince, Haiti, geboren en had antropologie aan de Louisiana State University gestudeerd. Coleman werkte twintig jaar aan de levensbeschrijving. Eenvoudig was het niet. Fats Domino, liet hij in het voorwoord en gesprekken weten, hield niet van interviews. Bovendien kon hij zich niet heel veel meer herinneren van die lange loopbaan in de muziek. Gelukkig kreeg Coleman hulp van anderen die een en ander uit het verleden wisten op te dissen. En zo kwam de biografie dan toch eindelijk tot stand.
Het begin van de carrière van ‘Fats’ Domino
Antoine ‘Fats’ Domino, geboren op 26 februari 1928 in New Orleans, was op jeugdige leeftijd helemaal geen ‘Fats’ Domino. Op oude foto’s ziet hij er slank uit. Toen hij een jaar of tien was kwam er een ouwe piano in huis. Zijn 21 jaar oudere zwager Harrison Verrett leerde het ventje hoe je de toetsen kon bespelen. Muziek werd zijn obsessie, vooral boogie woogie. In een café hoorde hij in 1947 ‘Swanee River Boogie’ van Albert Ammons op de jukebox. Het was een melodie die Stephen Foster een eeuw eerder geschreven had. Met zijn eigen instrumentale uitvoering had hij veel succes.
Bij een optreden werd hij ineens Fats genoemd. Niet omdat hij dik was. Dat was hij op dat moment niet. Orkestleider Billy Diamond, die hem aan het publiek voorstelde, zei: “Ik noem hem Fats omdat hij later beroemd zal worden. Even beroemd als Fats Pichon en Fats Waller. Als hij maar genoeg blijft eten wordt hij bovendien even dik als die twee”. Antoine stond inderdaad bekend om zijn liefde voor lekker voedsel. Vooral varkenspoten en ander vet vlees vielen bij hem goed in de smaak.
Harry Verrett, Fats Domino
\
In 1949 kwam ‘Fats’ Domino onder contract bij Imperial Records.
Lew Chudd (1911-1998), de eigenaar, was een jood van Russische afkomst. Zijn vader was het tsarenrijk ontvlucht omdat hij anders in Russische militaire dienst moest. Chudd junior kwam in de wereld van radio en muziek terecht. Zijn eerste platenmaatschappij noemde hij Crown, de tweede in 1946 ‘Imperial’ – dat was de naam van een biermerk. Chudd vestigde zich in Los Angeles op de Amerikaanse westkust. De joodse zakenman zocht naar een gat in de markt. In eerste instantie specialiseerde hij zich in Zuid-Amerikaanse muziek. Tijdens zijn reizen door het zuiden van de Verenigde Staten had Chudd in Houston, Texas, een ontmoeting met Dave Bartholomew. Die speelde trompet, was leider van een orkest en maakte platen op het label DeLuxe. Zijn single ‘Country Boy’ haalde een verkoop van ruim 100.000 stuks. De ontmoeting van Lew Chudd en Dave Bartholomew leidde tot een zakelijke afspraak. Dave, geboren in 1920, zou als talentscout voor Imperial gaan optreden.
New Orleans was een interessante stad voor zwarte amusementsmuziek. Al een paar jaar was er een populair radio station voor die muziek in de lucht. Bovendien was er een geluidsstudio. Dit alles stimuleerde de loopbaan van jonge artiesten. Lew Chudd had wel belangstelling voor die markt. Op 29 november 1949 maakte Dave Bartholomew zijn eerste opnames voor Imperial in de studo van Cosimo Matassa. Lew Chudd was erbij. De stemmen van Tommy Ridgley en Jewel King werden vastgelegd.
Tijdens de lunch hoorde Chudd van ‘Poppa Stoppa’, deejay van het ‘zwarte’ radio station, over Fats Domino. Die scheen heel goed te zijn. Chudd, Bartholomew en Al Young, een actieve platenhandelaar, besloten naar een optreden van de onbekende artiest te gaan. Ze kwamen op een goed moment. De pianist had geweldig veel succes tijdens zijn optreden in Club Desire. De eigenaar van Imperial Records vroeg Domino of hij ook zong. Dat was geen probleem. Fats, 21 jaar, vertolkte ‘Junker’s Blues’, een oud liedje over een vuilnisman die altijd dronken was. Lew Chudd hield van boogie woogie muziek. Ter plekke besloot hij Fats Domino onder contract te nemen.
Zwager Harrison Verrett was erbij als gitarist. Hij trad meteen op als zakelijk adviseur voor de jonge man. Hij waarschuwde hem om zijn royalties en andere muziekrechten goed vast te leggen. Te veel jonge artiesten gaven al hun rechten voor een grijpstuiver weg. Bij Fats gebeurde dat niet.
Al Young, de platenhandelaar, gaf nog een kleine show weg. Aan het publiek vroeg hij schreeuwend: “Vinden jullie niet dat Fats platen moet gaan maken?” Iedereen riep: “Ja!”
Lew Chudd had meer zaken aan zijn hoofd. Hij vertrok en liet de opname verder aan Bartholomew over.
Op zaterdag 10 december 1949 stond Fats Domino in de J&M studio van Cosimo Matassa. De tekst van ‘Junkers Blues’ had hij veranderd in ‘The Fat Man’. Het ging er primitief aan toe. De studio beschikte nog niet over een tape-recorder. In plaats daarvan werd een was-plaat gebruikt. Dave Bartholomew had de leiding. Fats zong en speelde tegelijk piano. Het geluid werd opgevangen door een microfoon aan een draad. De vier blazers stonden om een andere microfoon geschaard. In totaal speelde een tiental muzikanten tegelijkertijd om alles zo goed mogelijk in was vast te leggen. Earl Palmer was de drummer, Herbert Hardesty een van de blazers.
Van overdubben was geen sprake. Alles moest samen gebeuren. Het duurde dan ook zes uur voor de opname van ‘The Fat Man’ tot ieders tevredenheid was. Ieders tevredenheid, behalve die van Lew Chudd. Die liet Bartholomew telefonisch weten dat de opname beter kon en dus overgedaan moest worden. Maar intussen waren er al lakplaten bij de radiostations van New Orleans terecht gekomen. Chudd kon niet meer terug. Hij besloot ‘The Fat Man’ dan maar in een ‘foute versie’ op de markt te brengen.
Binnen tien dagen werden er meer dan 10.000 stuks verkocht, was in een advertentie te lezen. Ook het vaktijdschrift Cashbox berichtte enthousiast: “‘The Fat Man’ ‘should go wild in the boxes. Ditty is already kicking up a storm, and should spread like wildfire”.
De loopbaan van Fats Domino was op gang gekomen.
Op toernee
Als het aan Fats Domino gelegen had, schreef Rick Coleman, was verder alles bij het oude gebleven. De jonge artiest was nog niet eens professioneel in de weer. Door de week werkte hij bij de Crescent City Bed Factory. Alleen ’s avonds trad hij op. Fats was in 1947 getrouwd met Rosemary Hall. Hun eerste kind was op komst. Het jonge stel woonde nog steeds bij haar ouders in.
Weldra kwam er een cheque van Imperial Records in Hollywood. Fats kocht meteen een nieuwe piano.
Dave Bartholomew en Lew Chudd vonden dat er actie moest ondernomen worden. Dave besloot met zijn nieuwe artiesten op toernee door de Verenigde Staten te gaan in 1950. Zangeres Jewel King haakte af. Ook haar Imperial single, ‘3x7=21’, deed het goed. Maar het jonge zangeresje wilde niet zonder haar partner, gitarist Jack Scott, ver van huis zijn. Die moest mee. Bartholomew weigerde. Jewel King haakte daarom af. Besloten werd dat Tommy Ridgley haar succesnummer ‘3x7=21’ tijdends de tour zou zingen.
Domino had evenmin zin uit New Orleans te vertrekken. Dagenlang hield hij zich verborgen. Maar het ging niet anders, hij moest mee. De vakbond van muzikanten liet dreigende taal horen. Zwager Verrett trok hem over de streep. Het begin van de toernee kwam hem al helemaal niet uit. Op 25 maart 1950 werd Antoine, zijn eerste zoon, geboren. Op de avond voor zijn vertrek stond nog een optreden gepland. Maar toen de artiest hoorde dat Rosemary aan het bevallen was reed hij als een gek naar huis. Onderweg werd Fats door de politie aangehouden omdat hij zich niet aan de vereiste snelheid hield. Van zijn voorlopig laatste optreden in New Orleans kwam niets terecht.
Tommy Ridgley
Op 26 maart 1950 vertrok het orkest van Dave Bartholomew vanaf de Dew Drop Inn in New Orleans. Dave zag zijn toekomst helemaal zitten. Zijn plaat ‘Country Boy’ was een succes. Hij had een contract met Imperial Records in Hollywood. Het ging goed met zijn protégés en met zijn liedjes.
Voor de b-kant van ‘The Fat Man’ had hij bijvoorbeeld ‘Detroit City Blues’ geschreven. Een plaat moest nu eenmaal een achterkant hebben. De schoonzus van Dave was naar Detroit verhuisd. Ze had hem enthousiaste brieven uit die stad geschreven. In Detroit was volop werk en de discriminatie van de zwarte bevolking was er minder dan in het zuiden. De brieven van zijn schoonzus had Dave verwerkt in de tekst van ‘Detroit City Blues’.
De toernee in het voorjaar van 1950 was dus geen toernee van Fats Domino, maar van het orkest van Dave Bartholomew met enkele gastoptredens van veel belovende artiesten uit New Orleans. Niet Fats Domino maar Dave Bartholomew werd door diens aanhang uitgewuifd toen het gezelschap uit New Orleans vertrok. Verscheidene auto’s reden een eind mee in westelijke richting.
Fats speelde wel een bijzonder rol in het gezelschap muzikanten. Hij viel op omdat hij zulke mooie schoenen had meegenomen. Ze glansden helemaal. De jonge pianist werd er voortdurend mee gepest. Het ging zelfs zo ver dat saxofonist Herbert Hardesty ze uit het raam van de auto gooide. Fats zag ze ‘als prairiehonden in het kale landschap verdwijnen’, aldus Coleman.
Als zwarte artiesten door het zuiden van de Verenigde Staten trokken werden ze meestal niet bediend in restaurants. Omdat ze zwart waren. De meeste bandleden hadden grote moeite om aan voedsel te komen. Bij Fats was dat voorlopig geen probleem. Van huis uit had hij een flinke vracht en verscheidenheid aan eten meegenomen, een koffer vol, allemaal ingemaakt: ham, tonijn, sardientjes, kaas, worsten, eieren, crackers en zijn geliefde varkenspoten. Gitarist Ernest McClean ontdekte het vooraadje van zijn collega en haalde er wel eens wat uit als Fats niet in de buurt was. Er was blijkbaar zo veel dat het niet opviel.
Succes, heimwee en problemen
Vanuit New Orleans trok het orkest van Dave Bartholomew door Texas en Oklahoma. Eind maart hadden ze een optreden in Oklahoma City, in Joe’s Skyline Club. Dankzij de hit ‘Country Boy’ was het optreden een succes. De bandleden hadden allemaal dezelfde broeken en jasjes aan. Het publiek danste enthousiast op de muziek. Dave was trots als een pauw. Eugene Jones, die hij nog kende van zijn diensttijd, zorgde er ter plekke voor dat er voldoende geld binnenkwam om de leden van het orkest te kunnen uitbetalen.
Tijdens dat eerste optreden verzorgde Fats Domino met zijn boogie woogie-spel de muziek voor de pauze. Precies als in New Orleans ging hij in zijn eentje achter de piano zitten. Ongetwijfeld zal ‘Swanee River Boogie’ op het programma gestaan hebben. Met zijn spel had hij veel succes, meer dan Bartholomew lief was. De positieve reactie van het publiek op het optreden van de pas beginnende artiest leidde al snel tot spanning tussen de twee. Fats klaagde er over dat Bartholomew naar verhouding te veel geld verdiende. Hij zelf moest het met 50 dollar doen.
Sowieso was het voor Fats wennen om in zijn eentje zo ver van huis te zijn. In tegenstelling tot de andere leden van het orkest bleef hij vaak in een hotelkamer achter. De jonge vader en echtgenoot had veel last van heimwee. Bartholomew, dertig, acht jaar ouder, ontdekte het probleem en ontfermde zich als een tweede Harrison Verrett over hem.
Een mooie hotelkamer was er niet altijd bij. De inkomsten waren meestal afhankelijk van het aantal bezoekers op de plek waar ze optraden. Soms kwamen er niet meer dan een paar honderd. Tommy Ridgley was niet alleen zanger. Hij hield ook precies bij hoeveel mensen de kassa passeerden. Als het er te weinig waren konden ze weinig anders dan slapen in het meest primitieve onderkomen. Met vier man in een kleine kamer. Twee mannen bij elkaar in bed, twee op een matras op de vloer. Aan vlooien geen gebrek...
Vanuit Oklahoma ging de route pal west door de woestijn. Water en stof waren een groot probleem. De leden van het orkest, lijkt het, verplaatsten zich voornamelijk in de door Bartholomew voor die gelegenheid aangeschafte Ford-bus. Aan de zijkanten waren zakken met water opgehangen terwijl het stof zich ophoopte. De ‘station wagon’ begon er steeds meer als een bedoeïenen-kameel uit te zien, is in het boek te lezen.
Toen ze eindelijk in Albuquerque, Nieuw Mexico, arriveerden bleek dat hun optreden afgezegd was. In plaats van een show te kunnen geven waren de muzikanten getuige van een politieke rally. In de stad met allemaal adobe-huizen demonstreerden de mensen, indianen, blanken en latino’s, voor een zwarte man als burgemeester. Omdat ze vanwege het niet doorgaan van het optreden geen inkomsten hadden belde orkestleider Bartholomew met Lew Chudd van Imperial Records om hulp. De platenmaatschappij maakte geld over zodat ze hun promotie-toernee konden voortzetten. Door het landschap van Arizona en Nevada.
Las Vegas
Een volgende stop was Las Vegas. Tegenwoordig een enorm centrum van vermaak en gokken. In het voorjaar van 1950 was dat nog lang niet het geval. Las Vegas was in die tijd een slaperig stadje in de woestijn. Er waren slechts een paar hotels. Na een optreden in de stadsgehoorzaal kregen ze in muntjes uitbetaald. De bedoeling was duidelijk. De organisatoren hoopten dat de muntjes in de gok-apparaten zouden verdwijnen.
Discriminatie vierde hoogtij. Voor niet-blanken was het geen pretje er te verblijven. Entertainers als Sammy Davis jr. (als lid van het trio van Will Martin) en Nat ‘King’ Cole, een grote ster op dat moment, met top 10-hits als ‘Straighten up and fly right’, ‘I love you for sentimental reasons’ en ‘Nature Boy’, moesten in een caravan overnachten, hoorde Fats. Het bezoeken van horeca-etablissementen was eveneens een probleem. Toen de bandleden in een café bier bestelden kregen ze de flesjes verpakt in een krant. Dat hadden ze niet verwacht. De boodschap was duidelijk: het bier mocht niet ter plekke geconsumeerd worden. Althans door mensen met hun huidskleur. De muzikanten waren zo boos dat ze vernielingen aanrichtten. Voor de kosten daarvan moesten ze meteen opdraaien. Zo verdween het geld dat Lew Chudd had overgemaakt.
’s Avonds wilden ze een optreden van Nat ‘King’ Cole bijwonen. Omdat ze niet blank waren kwamen ze het Thunderbird Hotel niet binnen.
Las Vegas was ver van New Orleans. Dave Bartholomew liet zich niet kisten. Hij stuurde een enthousiast verhaal over de toernee naar huis. Een week later was in de Louisiana Weekly te lezen dat de muzikanten met hun optreden Las Vegas op stelten hadden gezet.
Dave Bartholomew
De westkust
Na een nieuwe tocht door de woestijn arriveerde het gezelschap in Los Angeles. De platenmaatschappij verwelkomde zijn artiesten met spandoeken boven Central Avenue: “Welcome: the Dave Bartholomew Orchestra with Fats Domino”. Na alle ellende waren de muzikanten natuurlijk verrukt van zo’n ontvangst. Hun enthousiasme werd vervolgens meer dan bekoeld. In een obscure ballroom moesten ze een show geven. Dichtbij was een concert van het orkest van Harry James. Dat optreden was helemaal uitverkocht. Gitarist Ernest McLean had twee jaar daarvoor met Joe Liggins in Los Angeles op het podium gestaan. De vrienden die hij bij die gelegenheid maakte, had hij uitgenodigd voor zijn comeback in de stad. Hij schaamde zich vreselijk dat die in een vrijwel lege zaal terecht kwamen.
Lew Chudd deed wat hij kon, dat wel. Hij nodigde de Imperial-artiesten uit voor een optreden van Charlie Barnet. Die was de leider van een befaamd orkest. De band had tal van overbekende nummers op zijn repertoire staan, waaronder ‘Cherokee’, ‘Skyliner’ en ‘I hear a rhapsody’. De vermogende Barnet schrok er niet voor terug ook ‘negers’ af en toe een kans in zijn orkest te geven. Dat gebeurde in april 1950. De jonge Fats Domino werd uitgenodigd een nummertje met het orkest mee te spelen. Het was volkomen onverwacht voor de waarschijnlijk gedemotiveerde bandleden. De eigenaar van Imperial Records had Barnet zelfs zover weten te krijgen dat hij een big band-versie van ‘The Fat Man’ gearrangeerd had.
‘The Fat Man’, bleek, was een behoorlijke hit in Los Angeles geworden op dat moment. Fats Domino was ineens een populaire artiest. Zijn plaat was zowaar doorgedrongen tot de zesde plaats van de rhythm & blues-hitlijst in het blad Billboard. In die lijst stond ‘Country Boy’ van Dave Bartholomew niet geklasseerd.
Er werd een optreden georganiseerd met als enige aankondiging ‘Tonight only: ‘Fats’ Domino’. De zaal zat vol. Heel wat mensen, afkomstig uit Louisiana, de staat waarin New Orleans ligt, dromden rondom het podium samen. Fats moest handtekeningen uitdelen. Niet Dave Bartholomew maar Fats Domino was de persoon waar het allemaal om draaide. Er moest politie aan te pas komen om de leden van het orkest te begeleiden. Fats kon het zo ineens niet allemaal verwerken. Een vrouw tilde haar jurk op. Of hij een handtekening op haar been wilde zetten. Drummer Earl Palmer pestte het nieuwe idool. De meisjes wachtten op hem, zei hij. Fats Domino was echter te verlegen om die avond te profiteren van zijn nieuwe status.
Na het laatste succesvolle optreden was het feest voor de leden van het orkest. Tommy Ridgley was zo uitgelaten dat hij vergat het aantal betalende toeschouwers na te tellen en af te rekenen. Dat drukte de pret niet. Alle muzikanten zetten de bloemetjes eens flink buiten. Fats niet. Die wilde naar huis. “Als je voor het eerst je geboortestad verlaat, en zeker New Orleans, dan wil je altijd naar huis”, verklaarde hij.
Terug in New Orleans
Een maand nadat ze vertrokken waren arriveerde iedereen weer in New Orleans. De activiteiten van Imperial Records hadden bijgedragen tot een zeker bewustzijn onder de zwarte bevolking dat er in die stad een uniek soort muziek gemaakt werd. Er kwam zelfs een volledig ‘zwart’ radiostation in mei 1950, WMRY. Nieuwe singles als ‘Tee nah nah’ van Smiley Lewis en ‘Stack-a-lee’ van Archibald verkochten goed. Kort daarna produceerde de talentscout van de platenmaatschappij artiesten als Lloyd Price en Shirley & Lee.
Dave Bartholomew viel bovendien de eer ten deel de beroemde zanger Big Joe Turner te mogen begeleiden tijdens een opname-sessie in de J&M-studio. Fats Domino speelde piano op de achtergrond. Wat een erkenning!
Intussen zette de opmars van ‘The Fat Man’ door. De promotie-toernee, wat er ook gebeurd was, of niet, leek zijn vruchten af te werpen. Lew Chudd slaagde er zelfs in de plaat bij gewone (blanke) pop-stations gedraaid te krijgen. Heel wat mensen in de muziekbusiness waren behoorlijk onder de indruk. Ze noemden ‘The Fat Man’ een revolutionaire sound. Platenproducer Johnny Otis bijvoorbeeld kon zich jaren later nog herinneren wat er in hem omging toen hij de eerste plaat van Fats Domino voor het eerst hoorde. Hij zat in een restaurant in Los Angeles met gitarist Peter Lewis te praten. En ineens was er dat pianogeluid van de jonge pianist uit New Orleans.
Hiram Armstrong, een saxofonist uit die stad, moest zich in die tijd melden voor de militaire dienst. Zwarte soldaten als hij werden naar het oorlogsgeweld in Korea gestuurd. Tijdens zijn training verbleef de muzikant in New York in het vroege najaar van 1950. “Als je op straat liep, over Seventh en Eight Avenue, hoorde je keihard op alle radio’s die ene plaat van Fats Domino, ‘They call, they call me the fat man”, vertelde hij tientallen jaren daarna aan de biograaf.
Fats Domino moest nu leren met zijn succes om te gaan. Dat is nooit gemakkelijk voor jonge artiesten. Een tweede single, ‘Little bee’, deed het minder goed dan ‘The Fat Man’. Zelfs de lokale radio had er moeite mee, vanwege de te pikante tekst.
Evenals vóór de toernee trad Fats Domino op met het orkest van Billy Diamond. Maar hij was nu beroemd en Billy Diamond niet. Het kwam tot spanningen tussen de twee. De pianist weigerde bijvoorbeeld mee te duwen toen de auto van de orkestleider het niet meer deed. Fats was niet helemaal nuchter tijdens de pauze van een andere show. In het bijzijn van fans vroeg hij Diamond uitdagend wie van hun tweeën twee platen in roulatie had. Een antwoord bleef uit. Fats ging daarom door: “Ik heb twee platen die het goed doen. Daarom ben ik van nu af aan de leider van de band. Wil je voortaan voor mij werken?”
Mede dank zij de goede overeenkomst met Imperial Records stroomde het geld binnen. Toen een cheque van maar liefst 20.000 dollar arriveerde kon de artiest zich permitteren anders te gaan leven. Fats en Rosemary hoefden niet meer in te wonen. Het jonge stel kocht een eerste eigen woning. Een grote auto hoefde hij niet zelf aan te schaffen. Domino kreeg in juni 1950 een Buick cadeau van Charley Armstead, de eigenaar van Club Desire. Dat was een beloning voor de afspraak dat hij op de plek waar hij ontdekt was regelmatig zou blijven terugkomen.
Met de derde Imperial-single ‘Every night about this time’ ging het weer goed. Ook die belandde in de hitlijsten van Billboard. Evenals ‘The Fat Man’ werd de plaat ook door de pop-stations opgepakt. Het nummer was zonder medewerking van Dave Bartholomew geschreven. Fats had zich deze keer vooral door pianist-zanger Amos Milburn laten inspireren.
Vanwege het succes moest hij weer op toernee. Half november 1950 trommelde Dave Bartholomew opnieuw een aantal muzikanten op, twee station wagons vol. Tommy Ridgley was er opnieuw bij. Saxofonist Lee Allen en Roy Byrd (Professor Longhair) waren deze keer ook van de partij. Een actueel thema, de oorlog in Korea, verwerkte Fats met succes in de song ‘Korea Blues’. Het was ook de b-kant van zijn derde plaat. In het meer noordelijk gebied van de VS waar ze deze keer optraden kwamen ze in slecht weer terecht. Om die reden ook viel het aantal bezoekers flink tegen. Bovendien hadden ze vanwege de kou problemen met de auto’s. Hun tijd brachten ze door met gokken onder elkaar. Professor Longhair verrijkte zich ten koste van de anderen. Fats moest Rosemary bellen. Of ze geld wilde overmaken zodat hij met de bus naar huis kon.
De andere muzikanten vermaakten zich in Kansas City. Dave Bartholomew bezocht er een van de ‘Blue Monday’-shows. Dat inspireerde hem tot het schrijven van een song, die hij ‘Blue Monday’ noemde. Voorlopig kwam er echter niets van om dat nummer op de plaat te zetten met Fats Domino of wie dan ook. Dat gebeurde pas in 1956. Dave Bartholomew vond dat hij te weinig over hield aan zijn successen bij Imperial. Na overleg met zijn vrouw Pearl liet hij Lew Chudd eind 1950 weten dat hij er genoeg van had. Het duurde nog een tijd voor de samenwerking opnieuw tot stand kwam. Dat was het moment van de grote doorbraak. Toen kwamen de grote hits, ‘Blue Monday’, ‘Ain’t that a shame’, ‘So Long’, ‘Blueberry Hill’, enzovoort, enzovoort.
En zo werd Fats Domino jarenlang een populaire ster, met name in Nederland.
Fats Domino, Lew Chudd, 1957
Harry Knipschild
14 juni 2012
26 november 2014
Op verzoek van Fats Domino heb ik een foto van zijn echtgenote Rosemary, overleden in 2008, uit het bovenstaande artikel verwijderd.
Fats Domino is op 24 oktober 2017 overleden.
Clips:
* Charlie Barnet, Skyliner
* Archibald, Stack-a-lee
* Tommy Ridgley, Jam up
* Fats Domino, I lived my life
* Archibald, Stack-a-lee
* Tommy Ridgley, Jam up
* Fats Domino, I lived my life
Literatuur
‘Fats’ manier van zingen al een halve eeuw oud’, Dagblad voor Amersfoort, 4 januari 1961
‘Welke sterren zullen in 1961 schitteren?’, Dagblad voor Amersfoort, 7 januari 1961
Joseph Murrells, Daily Mail book of golden discs. The story of every million selling disc in the world since 1903, Londen 1966
Hélène van Liempt-Ackermann, Fats Domino, Eindhoven 1969
Eddy Determeyer, Backbeat. De gouden jaren van de rhythm & blues, Den Haag 1991
Tony Scherman, Backbeat. Earl Palmer’s Story, Washington 1999
Rick Coleman, Blue Monday. Fats Domino and the lost dawn of rock ’n’ roll, Cambridge, Ma., 2006
‘Fats Domino biographer Rick Coleman interview’, website Jerry Jazz Musician, 20 oktober 2006
- Raadplegingen: 27630